UF02 BAG00225.5 06.23
•
Neem aanvullende maatregelen voor het verminderen van de
drift bij windsnelheden van 3 m/s (zie hiervoor hoofdstuk
"Maatregelen ter vermindering van drift", pagina op pagina 165)!
Een gelijkmatige dwarsverdeling wordt alleen bij een
•
ontgrendelde trillingsdemping bereikt.
•
Bij gemiddelde windsnelheden van meer dan 5 m/sec. (bladeren
en takjes bewegen) niet meer spuiten.
Schakel de spuitbomen alleen tijdens het rijden in en uit om
•
overdoseringen te vermijden.
•
Vermijd overdoseringen door overlappingen bij niet exact
aansluitend rijden van het ene spuitspoor naar het andere en/of
bij het keren op de wendakker met ingeschakelde spuitbomen!
•
Zorg er bij het verhogen van de rijsnelheid voor dat het
maximaal toegestane pompaandrijftoerental van 550 t/min niet
wordt overschreden!
•
Controleer bij het spuiten permanent het werkelijke
spuitvloeistofverbruik in verhouding tot het behandelde
oppervlak.
•
Reinig absoluut het zuigfilter, de pomp, de armatuur en de
spuitleidingen bij onderbreking van het spuiten door slechte
weersomstandigheden. Zie hiervoor op pagina 177.
Spuitdruk en spuitdopgrootte beïnvloeden de druppelgrootte en
•
het uitgespoten vloeistofvolume. Hoe hoger de spuitdruk, des te
kleiner de druppeldiameter van de uitgespoten spuitvloeistof. De
kleinere druppeltjes zijn aan een versterkte, ongewenste drift
onderhevig!
Rijsnelheid en pompaandrijftoerental zijn over een groot bereik
•
vrij instelbaar door de automatische regeling van de dosering.
De pompcapaciteit is afhankelijk van het pompaandrijftoerental.
•
Stel het pomptoerental zo in (tussen 400 en 550 min
een voldoende groot debiet naar de spuitbomen en voor het
roerwerk ter beschikking staat. Hierbij dient er absoluut rekening
mee gehouden te worden dat bij hoge rijsnelheid en hoge
dosering meer spuitvloeistof getransporteerd moet worden.
Het roerwerk blijft normaal gezien vanaf het vullen tot u klaar
•
bent met spuiten ingeschakeld. Doorslaggevend zijn hierbij de
aanwijzingen van de fabrikant van het preparaat.
De spuitvloeistoftank is leeg als de spuitdruk plotseling duidelijk
•
afneemt.
•
Resthoeveelheden in de spuitvloeistoftank kunnen tot een
drukdaling van 25% correct worden verspreid.
Zuig- of drukfilter zijn verstopt als de spuitdruk bij onveranderde
•
omstandigheden afneemt.
Werken met de machine
) dat altijd
-1
161