Werken met de machine
11.7
Spuiten
Bijzondere aanwijzingen voor het spuiten
160
Controleer de veldspuit door de afgifte te meten
•
voor de begin van het seizoen
ο
bij afwijkingen tussen de werkelijk weergegeven spuitdruk
ο
en de volgens de spuittabel vereiste spuitdruk.
•
Bepaal voor het spuiten de vereiste dosering exact aan de hand
van de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het
gewasbeschermingsmiddel (zie hiervoor hoofdstuk
"Spuitvloeistof aanmaken", op pagina 142).
Voer de vereiste dosering (gewenste hoeveelheid) voor het
ο
spuiten in de bedieningsterminal in.
•
Kies het vereiste spuitdoptype voor het spuiten uit de spuittabel
– rekening houdende
met de gewenste rijsnelheid
ο
de vereiste dosering en
ο
het vereiste druppelspectrum (fijn, middel of grof) voor het
ο
uitvoeren van de bespuiting met het in te zetten
gewasbeschermingsmiddel.
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina
221.
•
Kies het vereiste spuitdopformaat voor het spuiten uit de
spuittabel – rekening houdende
met de gewenste rijsnelheid
ο
de vereiste dosering en
ο
ο
de gewenste spuitdruk.
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina
221.
•
Kies een lage rijsnelheid en een lage spuitdruk om drift te
voorkomen!
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina 221.
UF02 BAG00225.5 06.23