Kalibratie de Compact regelaar, inductieve geleidbaarheid
19
Kalibratie de Compact regelaar, inductieve geleidbaarheid
[CAL] van de geleidbaarheidssensor
19.1
Kalibratie
134
Afhankelijk van het sensortype zijn de volgende kalibratiefuncties
beschikbaar:
Kalibratie van de celconstante
n
Kalibratie van de temperatuurcoëfficiënt
n
Kalibratie van het nulpunt
n
Probleemloze werking van de sensor
–
Correct meten en doseren kan alleen als de
sensor probleemloos werkt
De gebruikershandleiding van de sensor opvolgen
–
Foutieve kalibratie
Ligt het resultaat van de kalibratie buiten de vastge‐
stelde tolerantiegrenzen, verschijnt een foutmelding
„ERR" . In dat geval wordt de actuele kalibratie niet
geaccepteerd.
Controleer de voorwaarden voor de kalibratie en ver‐
help de fout. Herhaal daarna het kalibreren.
Wordt herhaald foutief gekalibreerd, volg dan de aan‐
wijzingen in de gebruikershandleiding van de sensor.
Bij het kalibreren worden de uitgangen voor aansturing door de
„0" . Uitzondering: Wanneer een basislast of
regelaar ingesteld op
een handmatige instelwaarde is ingesteld. Deze blijven actief. De
mA-normsignaaluitgang wordt bevroren.
Bij een succesvolle kalibratie worden alle foutcontroles, die betrek‐
king hebben op de meetwaarde, opnieuw gestart. De regelaar zal
bij een succesvolle kalibratie de bepaalde gegevens voor celcon‐
stante, resp. temperatuurcoëfficiënten opslaan.
De kalibratie van de geleidbaarheidssensor kan met 3 verschil‐
lende methoden worden uitgevoerd. Bij allen vindt indirect of direct
een aanpassing van de celconstante plaats:
Kalibratie in vergelijking met een referentie-oplossing
n
Kalibratie in vergelijking met een referentiemeting (bijv. hand‐
n
meetapparaat)
Kalibratie door het invoeren van een nauwkeurig bekende of
n
bepaalde celconstante