17.1.5.1
Keuze van de kalibratiemethode voor de meetgrootheid O
Keuze van de kalibratiemethode
Kalibratie van de diaLog DACa regelaar
Bij kalibratie van een sensor die in een speciale toepassing en/of
met een speciale inbouwmethode wordt gebruikt, kunnen de kali‐
bratie-intervallen met de volgende methode worden bepaald. Con‐
troleer de sensor, bijv. één maand na het in gebruik nemen
hiervan:
1.
Haal de sensor uit het medium
2.
Maak de sensor goed schoon met een vochtige doek
3.
Droog daarna het sensormembraan voorzichtig, bijv. met een
papieren doek
4.
Meet na 20 minuten de zuurstofverzadigingsindex in lucht
5.
Bescherm de sensor tegen externe invloeden zoals zonlicht
en wind
ð Neem op basis van het resultaat een beslissing:
Amperometrische sensor: Ligt de gemeten waarde niet
op 102 ± 2 %SAT, moet de sensor worden gekalibreerd.
Ligt de waarde binnen het gewenste bereik, kan de kali‐
bratie-interval worden verlengd. Herhaal deze procedure
elke maand en bepaal op basis van de resultaten de voor
uw toepassing meest optimale kalibratie-interval.
Kalibratie-eisen van de sensorfabrikant
Bij het bepalen van de kalibratie-interval, ook
de bedieningshandleiding van de sensor
opvolgen. Hierdoor kunnen extra en/of afwij‐
kende kalibratie-intervallen ontstaan.
Voor het kalibreren van de regelaar zijn drie kalibratiemethoden
beschikbaar:
Automatisch
n
O
-waarde
n
2
Nulpunt
n
1.
Basisweergave ➨
CAL O2
Nulpunt
Steilheid
Automatisch
O2-waarde
Nulpunt
Afb. 75: Kalibratiemenu [O2]
ð Het kalibratiemenu wordt weergegeven.
2
A1049
117