Kalibratie van de diaLog DACa regelaar
106
Meet- en regelgedrag van de regelaar tijdens de kali‐
bratie
Tijdens de kalibratie: De insteluitgangen worden
gedeactiveerd. Uitzondering: wanneer een basis‐
charge of een handmatige instelbare variabele is inge‐
steld. Deze blijft actief. De meetwaarde-uitgang
[Normsignaaluitgang mA] wordt bevroren, volgens de
instellingen in het menu mA-uitgang.
Bij een succesvolle kalibratie / controle worden alle
foutcontroles die betrekking hebben op de meet‐
waarde, weer gestart. De regelaar slaat bij een suc‐
cesvolle kalibratie de bepaalde gegevens voor nulpunt
en steilheid op.
Gebruikte kalibratie-oplossing
De gebruikte kalibratie-oplossing weggooien. Infor‐
matie hierover: zie veiligheidsinformatieblad van de
kalibratie-oplossing.
Voor de kalibratie zijn twee testreservoirs met kalibratie-oplossing
nodig. Het fluoridegehalte van kalibratie-oplossingen moet mini‐
maal 0,5 ppm F
-
uit elkaar liggen. De sensor moet bij het verwis‐
selen van de kalibratie-oplossing grondig worden afgespoeld met
water zonder fluoride.
1.
Druk bij de basisweergave op de
2.
Kies met de pijltoetsen de
3.
Ga verder met
CAL F -
Tweepunts cal.
Doop sensor in buffer 1
Sensorwaarde
Sensorspanning
Start met <CAL>
Afb. 64: Kalibratie fluoride-sensor (CAL)
4.
Doop de sensor in het testreservoir 1 met kalibratie-oplos‐
sing. De sensor hierbij licht bewegen
5.
Ga verder met
[Kalibratie loopt]
ð
-toets.
[Tweepunts cal.]
2,50 ppm
161.4 mV
.
A1038