86
Rijden en bediening
■ de auto begint te bewegen
■ de ontdooifunctie is geactiveerd
■ het aircosysteem vereist het starten
van de motor
■ de vooraf ingestelde tijdsduur is
overschreden
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte terugval
tijdens het herstarten.
Als het infotainmentsysteem actief is,
wordt het audiogeluid tijdens opnieuw
starten mogelijk kort gereduceerd of
onderbroken.
Geluidssignalen 3 62.
Parkeren
■ De auto niet op een licht ontvlam‐
bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem
mogelijk vlam vatten.
■ Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken. Op aflopende of oplo‐
pende hellingen zo stevig mogelijk.
Tegelijkertijd de rem intrappen om
de bedieningskracht te verminde‐
ren.
■ Motor en contact uitschakelen.
Sleutel in het contactslot steken al‐
vorens deze naar de stand LOCK
te draaien en te verwijderen (auto's
met automatische transmissie:
rempedaal bedienen en stand P in‐
schakelen). Stuurwiel verdraaien
totdat het stuurslot vergrendelt.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van het contact de
eerste versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten.
Op een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de stoep‐
rand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflopende
helling staat, dan voor het uitscha‐
kelen van het contact de achteruit‐
versnelling inschakelen of de keu‐
zehendel in stand P zetten. Boven‐
dien de voorwielen naar de stoep‐
rand toedraaien.
■ Auto vergrendelen en de mechani‐
sche diefstalbeveiling activeren.