Stop-startsysteem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en er bepaalde voorwaarden zijn ver‐
vuld, activeer dan een Autostop zoals
hieronder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen
■ zet de keuzehendel in N
■ laat het koppelingspedaal los
Als ENG A-STOP op de instrumen‐
tengroep groen brandt, duidt dit op
een Autostop.
Om de motor te herstarten, moet u het
koppelingspedaal opnieuw intrappen.
Stop-startsysteem 3 84.
Parkeren
■ Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken. Op een aflopende of
oplopende helling zo stevig moge‐
lijk. Om voor het bedienen minder
kracht te hoeven gebruiken tegelij‐
kertijd het rempedaal intrappen.
■ Motor en contact uitschakelen.
Sleutel in het contactslot steken,
naar stand LOCK draaien en ver‐
wijderen. Stuurwiel verdraaien tot‐
dat het stuurslot merkbaar vergren‐
delt.
Bij auto's met automatische ver‐
snellingsbak is de sleutel alleen te
verwijderen met de keuzehendel in
stand P.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van het contact de
eerste versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten.
Op een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de stoep‐
rand wegdraaien.
Kort en bondig
Wanneer de auto vlak op een aflo‐
pende helling staat, dan voor het
uitschakelen van het contact de
achteruitversnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten.
Bovendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ De auto vergrendelen met knop e
op de afstandsbediening.
Diefstalbeveiliging inschakelen
3 23.
■ De auto niet op een licht ontvlam‐
bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem
mogelijk vlam vatten.
■ Ruiten sluiten.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werking
treden 3 97.
Sleutels, sloten 3 18, auto een lan‐
gere tijd stilzetten 3 96.
17