66
Verlichting
Richtingaanwijzers
Hendel
= Richtingaanwijzer
omhoog
rechts
Hendel
= Richtingaanwijzer
omlaag
links
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐
draaien van het stuurwiel gaat de
richtingaanwijzer automatisch uit.
De richtingaanwijzer handmatig uit‐
schakelen door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Mistlampen voor
Bediening met knop >.
De mistlampen werken alleen wan‐
neer de koplampen (grootlicht of dim‐
licht) of stadslichten zijn ingescha‐
keld.
Mistachterlicht
Binnenste schakelaar naar r
draaien.
Het mistachterlicht werkt alleen wan‐
neer de koplampen (grootlicht of dim‐
licht) zijn ingeschakeld.
Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.