RIJHULPSYSTEMEN
In het voertuig kunnen de volgende
rijhulpsystemen aanwezig zijn:
BSM (Blind Spot Monitoring);
FCW (Forward Collision Warning);
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System).
Zie de volgende pagina's voor de
beschrijving van de werking van deze
systemen.
BSM-SYSTEEM (Blind Spot
Monitoring)
Het BSM-systeem (dode hoekbewaking)
maakt gebruik van twee radarsensoren,
die zich in de achterbumper bevinden
(aan elke kant een - zie fig. 56 ), om de
aanwezigheid van voertuigen (auto's,
vrachtwagens, motorfietsen, enz.) in de
blinde hoeken aan de achterkant van de
auto te detecteren.
56
78
Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor de aanwezigheid van voertuigen in
de detectiezone door het aangaan, aan de
betreffende zijde, van het
waarschuwingslampje op de
buitenspiegel fig. 57 en, indien aanwezig,
aan de hand van een geluidssignaal (als
het desbetreffende item in het
Connect-systeem is ingesteld). De
functie is standaard ingesteld op "Geluid
en beeld".
57
Wanneer de motor gestart wordt, gaat
het waarschuwingslampje branden om de
bestuurder te melden dat het systeem
ingeschakeld is.
Sensoren
57)
De sensoren worden ingeschakeld
wanneer een willekeurig versnelling in de
06016S0001EM
voorwaardse beweging wordt
ingeschakeld bij een snelheid hoger dan
ongeveer 10 km/h, of wanneer de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De sensoren zijn tijdelijk gedeactiveerd
wanneer het voertuig stationair draait en
de P (Park) modus actief is.
De detectiezone van het systeem dekt
ongeveer een rijbaan aan beide kanten
van het voertuig (ongeveer 3 meter).
Deze zone begint bij de buitenspiegel en
strekt zich over een lengte van ongeveer
6 meter uit naar de achterkant van het
voertuig.
Wanneer de sensoren actief zijn, bewaakt
het systeem de detectiezones aan beide
kanten van de auto en waarschuwt de
bestuurder voor eventuele aanwezigheid
van voertuigen in deze zones.
Tijdens het rijden bewaakt het systeem
de detectiezone vanuit drie verschillende
punten (zijkant, achter en voor) om te
controleren of er een melding naar de
06016S0002EM
bestuurder moet worden gezonden. Het
systeem kan de aanwezigheid van een
voertuig in een van deze drie zones
detecteren.
BELANGRIJK Het systeem geeft de
aanwezigheid van een niet-bewegend
voorwerp (bijv. vangrails, palen, muren,
enz.) niet aan. Onder sommige
omstandigheden kan het systeem echter
in werking treden bij aanwezigheid van