TANKEN
125) 126) 127)
Zet altijd de motor af alvorens te tanken.
BENZINEMOTOREN
Tank alleen loodvrije benzine met een
octaangehalte (R.O.N.) van ten minste 91
(EN228-specificatie).
DIESELMOTOREN
Gebruik alleen diesel voor
motorvoertuigen (specificatie EN590 en
EN16734).
Werking bij lage temperaturen
Bij zeer lage buitentemperaturen kan de
vloeibaarheid van de Dieselolie
onvoldoende worden wegens de vorming
van paraffine met een slechte werking
van het brandstoftoevoersysteem als
gevolg.
Om deze problemen te voorkomen, zijn
afhankelijk van het seizoen verschillende
soorten Dieselolie beschikbaar:
zomerdiesel, winterdiesel en arctische
diesel (koude landen).
In geval van tanken met diesel die niet
geschikt is voor de bedrijfstemperatuur,
wordt geadviseerd de diesel te mengen
met een speciaal additief, giet dit in de
tank vóór de antivries en tank vervolgens
de diesel.
TANKPROCEDURE
Het tankluikje wordt samen met de
centrale portiervergrendeling
ontgrendeld en wordt automatisch
vergrendeld wanneer de centrale
vergrendeling wordt ingeschakeld.
Het luikje openen
Ga als volgt te werk om te tanken:
open het klepje 1 fig. 113, door op het
door de pijl fig. 114 aangegeven punt te
drukken;
verwijder de tankdop 2 fig. 113;
plaats de tankdop in de daarvoor
bestemde zitting;
steek het vulpistool in de vulopening 3
fig. 113 en tank;
wacht na het tanken ten minste
10 seconden alvorens het tankpistool
verwijderen zodat de brandstof in de
tank kan stromen;
verwijder dan het tankpistool uit de
vulopening, sluit de tankdop en sluit
vervolgens het luikje.
113
114
De eerder beschreven tankprocedure is
afgebeeld op het plaatje dat aan de
binnenkant van de tankklep is
aangebracht.
Op het plaatje staat ook het soort
brandstof (LOODVRIJE BRANDSTOF =
benzine; DIESEL = diesel), en het symbool
ter certificering van de conformiteit aan
de normen EN228 (benzine), EN590 en
EN16734 (diesel), fig. 115.
07226S0041EM
07206S0001EM
139