ALARMKNIPPERLICHTEN
CONTROLE
58)
Druk op de knop fig. 119 om de
gevarenwaarschuwingslichten in of uit te
schakelen.
Wanneer de alarmknipperlichten werken,
knipperen de controlelampjes
Wanneer u van het voertuig weg moet om
hulp te zoeken, blijven de
gevarenwaarschuwingslichten knipperen,
ook al staat de startinrichting in de
STOP-stand.
119
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld door
de wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt: neem de wettelijke
voorschriften in acht.
148
Noodremmen
De Alarmknipperlichten zijn ingeschakeld
en waarschuwingslampjes
verschijnen op het
instrumentenpaneel in het geval van
remmen voor een noodgeval en volgens
de modus geselecteerd door de "Alfa
DNA™" kiesschakelaar.
Wanneer de "Alfa DNA™" kiesschakelaar
in stand "n" of "a" staat, is de inschakeling
en
.
van de activeringsdrempel van de
alarmknipperlichten hoger, aan de andere
kant is de gevoeligheid van de activering
in stand "d" lager dan die in de "n" en "a"
modi.
De lichten gaan automatisch uit wanneer
het noodremmen ophoudt.
08016S0001EM
BELANGRIJK
en
58) Een langdurig gebruik van de
gevarenwaarschuwingslampjes kan ervoor
zorgen dat de accu leeg raakt.