Drives instellen
11.2 Drives instellen
Procedure
248
1.
Selecteer het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling".
2.
Druk de softkeys "HMI" en "Log. Drive" in.
Het venster "Drive instellen" wordt geopend.
3.
Selecteer de gegevens voor de desbetreffende drive of voer de vereiste
gegevens in.
4.
Druk op de softkey "Drive activeren".
Het activeren van de drive wordt gestart.
Het bedrijfssysteem controleert nu de ingevoerde gegevens en het tot
stand brengen van de verbinding. Wanneer geen fouten worden
vastgesteld, dan wordt in de dialoogbalk gemeld dat de verbinding met
succes tot stand werd gebracht.
U heeft nu toegang tot de drive.
- OF -
Wanneer het bedrijfssysteem fouten detecteert, dan wordt een
foutmelding weergegeven.
Druk op de softkey "OK".
U keert nu terug naar het venster "Drive instellen". Controleer en
corrigeer de ingevoerde gegevens en activeer de drive opnieuw.
Wanneer u op de softkey "OK" drukt, worden de gewijzigde gegevens
zonder vraag om bevestiging overgenomen. Er wordt geen melding
weergegeven over een succesvolle of mislukte verbinding.
Wanneer u op de softkey "Afbreken" drukt, worden alle nog niet
geactiveerde gegevens verworpen.
Bedieningshandboek, 03/2010, 6FC5398-6AP10-4JA0
Universal