Configuratie
6
Selectie van de motor
6.5
Selectie van de motor
6.5.1
Basisadviezen
6.5.2
Spannings-/frequentiekarakteristiek
6.5.3
Dynamische toepassingen
116
•
Gebruik alleen motoren met minstens isolatieklasse F.
•
Gebruik temperatuurvoelers TF of bimetaalschakelaars TH.
•
Gebruik bij voorkeur 4-polige motoren. Dit geldt vooral als u motorreductoren van-
wege de verticale inbouwpositie met hoge olievullingsgraad toepast. Bij 2-polige
motoren worden de woelingsverliezen erg groot.
De V/f-bedrijfssoorten sturen de asynchrone motor aan volgens een belastingsafhanke-
lijke spannings-/frequentiekarakteristiek. In de VFC-bedrijfssoorten wordt voortdurend
het motormodel berekend. Stel de karakteristiek bij de inbedrijfstelling in met nominale
motorspanning en nominale motorfrequentie. De instelling bepaalt de toerentalafhanke-
lijke koppel- en vermogenskarakteristiek van de asynchrone motor.
De volgende afbeelding toont voorbeelden van de spannings-/frequentiekarakteris-
tieken van een draaistroommotor 230 / 400 V, 50 Hz.
U [V]
A
1
400
2
230
0
0
50
1
Sterschakeling; 400 V, 50 Hz
2
Driehoekschakeling; 230 V, 50 Hz
3
Driehoekschakeling; 400 V, 87 Hz
De uitgangsspanning van de MOVITRAC
voedingsspanning.
Voor dynamische toepassingen heeft u een aandrijving nodig, waarbij de nominale
stroom van de regelaar groter is dan de nominale motorstroom.
Stel de volgende parameters zodanig in, dat de motor maximaal 150 % van het nomi-
nale motorkoppel kan ontwikkelen:
•
Stroomgrens P303
•
Slipcompensatie P324
Verhoog deze parameters voor dynamische toepassingen handmatig tot het ca.
1,4-voudige.
3
87
f [Hz]
®
B wordt begrensd door de aangesloten
Systeemhandboek V2 – MOVITRAC
®
B