1.
Als FZ te hoog is, kan de elektropomp uitschakelen, ook als er debiet is, om vervolgens weer in te schakelen zodra de druk
onder de herstartdruk zakt (zie 6.5.5). Dit kan leiden tot veelvuldig in- en uitschakelen. ook met zeer korte tussenpozen.
2.
Als FZ te laag is, is het mogelijk dat de elektropomp nooit uitschakelt als er geen debiet of een zeer laag debiet is. Deze
situatie kan leiden tot beschadiging van de elektropomp door oververhitting.
Aangezien de frequentie voor nuldebiet FZ kan veranderen als het setpoint verandert, is het belangrijk dat:
1.
Iedere keer dat het Setpoint wordt veranderd, men nagaat of de ingestelde waarde voor FZ geschikt is voor het nieuwe
Setpoint.
Als men de stromingsensor niet gebruikt (FI=0) en FZ gebruikt wordt volgens de modaliteit met minimumfrequentie (FZ ≠
0), zijn de hulp-setpoints gedeactiveerd.
LET OP: de modaliteit met minimumfrequentie is de enige bedrijfsmodus die is toegestaan voor multi inverter installaties zonder
stromingsensor.
Zelfaanpassende modus: deze modus bestaat uit een speciaal en doeltreffend, zelf-aanpassend algoritme dat het mogelijk maakt om
in vrijwel alle gevallen een probleemloze werking te verkrijgen. Het algoritme verwerft informatie en werkt zijn parameters gedurende
de werking bij. Om een optimale functionering te verkrijgen is het goed dat er geen substantiële periodieke evoluties van de
hydraulische installatie zijn met onderling sterk verschillende eigenschappen (zoals bijvoorbeeld elektromagnetische kleppen die
hydraulische sectoren met onderling sterk verschillende eigenschappen uitwisselen), want het algoritme past zich aan één hiervan
aan en kan niet de verwachte resultaten geven zo gauw er wordt omgeschakeld. Er zijn echter geen problemen als de installatie altijd
gelijksoortige eigenschappen heeft (lengte, elasticiteit en gewenste minimumopbrengst).
Bij iedere nieuwe inschakeling of reset van de machine zullen de zelfgeleerde waarden op nul worden gezet, er is dus een zekere tijd
nodig om een nieuwe aanpassing mogelijk te maken.
Het gebruikte algoritme meet diverse gevoelige parameters en analyseert de status van de machine om de aanwezigheid en de
omvang van de vloeistofstroom te detecteren. Om deze reden, en om valse fouten te vermijden, is het nodig de parameters correct in
te stellen, in het bijzonder:
Verzeker u ervan dat het systeem tijdens de regeling geen schommelingen vertoont (in geval van schommelingen corrigeert
•
u de parameters GP en GI par 6.6.4 en 6.6.5)
Stel de stroom RC correct in
•
Stel een geschikte minimumdebiet FT in
•
Stel een correcte minimumfrequentie FL in
•
Stel de correcte draairichting in
•
LET OP: de zelfaanpassende modus is niet toegestaan voor multi-inverter installaties.
BELANGRIJK: in beide werkingsmodi is het systeem in staat om het ontbreken van vloeistof te detecteren door naast de
vermogensfactor de opgenomen stroom van de pomp te meten en deze te vergelijken met de parameter RC (zie 6.5.1). Indien u een
maximale werkfrequentie FS instelt die het niet toelaat een waarde in de buurt van de vollaststroom van de pomp op te nemen, kunnen
valse fouten voor ontbreken van water BL optreden. In deze gevallen kunt u als volgt te werk gaan: open de gebruikers tot de frequentie
FS bereikt is en kijk bij deze frequentie hoeveel de pomp opneemt (dit is gemakkelijk te zien aan de parameter C1 fasestroom van het
menu Gebruiker), en stel vervolgens de afgelezen stroomwaarde in als RC.
6.5.9.1.1
Snelle methode voor zelflering voor de zelfaanpassende modus
Het zelflering-algoritme past zich automatisch aan de verschillende installaties aan door acquisitie van gegevens over het soort
installatie.
U kunt door de procedure voor snelle zelflering te gebruiken, de karakterisering van de installatie versnellen:
1)
Schakel het apparaat in of, houd, als het al ingeschakeld is, MODE SET + - tegelijkertijd 2 seconden ingedrukt om een
reset te veroorzaken.
2)
Ga naar het menu installateur (MODE SET -), stel FI in op 0 (geen debietsensor) en ga vervolgens, binnen hetzelfde
menu, naar FT.
3)
Open een gebruiker en laat de pomp draaien.
4)
Sluit de gebruiker heel langzaam totdat de minimumstroming bereikt is (gebruiker gesloten). Nadat deze gestabiliseerd
is, de frequentie waarbij dit gebeurd is noteren.
5)
Wacht 1-2 minuten op de aflezing van de gesimuleerde stroming; u merkt dit, doordat de motor wordt uitgeschakeld.
6)
Open een gebruiker om een frequentie van 2 – 5 [Hz] meer dan de eerder afgelezen frequentie te realiseren en wacht
1-2 minuten totdat het apparaat opnieuw uitschakelt.
NEDERLANDS
406