Wanneer de tijd ET van een inverter verstreken is, wordt de startvolgorde van het systeem opnieuw toegekend om de inverter met de
verstreken tijd op de minimumprioriteit te zetten. Het doel van deze strategie is de inverter die al gewerkt heeft zo min mogelijk te
gebruiken en de werktijden van de verschillende machines waaruit de groep bestaat zo gelijk mogelijk te houden. Als, ondanks het feit
dat de inverter op de laatste plaats in de startvolgorde is gezet, de hydraulische belasting zodanig is dat de inverter in kwestie toch in
werking moet treden, zal deze toch starten om de drukopbouw in de installatie te garanderen.
De startprioriteit wordt in twee condities toegekend, op basis van de tijd ET:
1)
Uitwisseling gedurende het pompen: wanneer de pomp ononderbroken is ingeschakeld totdat de absolute maximale
pomptijd overschreden wordt.
2)
Uitwisseling in standby: wanneer de pomp standby is, maar 50% van de tijd ET is overschreden.
Indien ET gelijk aan 0 wordt ingesteld, geschiedt de uitwisseling in standby. Iedere keer dat een pomp van de groep stopt, zal bij de
volgende herstart een andere pomp starten.
Als de parameter ET (maximale werktijd) op 0 is ingesteld, zal er bij iedere nieuwe start uitwisseling plaatsvinden, ongeacht
de feitelijke werktijd van de pomp.
6.6.10
CF: draaggolffrequentie
Instelling van de draaggolffrequentie van de modulatie van de inverter. De in de fabriek vooringestelde waarde is in de meeste gevallen
de juiste waarde, het wordt dan ook afgeraden om wijzigingen door te voeren tenzij men zich echt ten volle bewust is van het effect
van de uitgevoerde veranderingen.
6.6.11
AC: Versnelling
Instelling van de variatiesnelheid waarmee de inverter de frequentie varieert. Oefent zowel invloed uit op de startfase, als gedurende
de regeling.. Over het algemeen is de vooringestelde waarde optimaal, maar in het geval er zich problemen bij de start voordoen of
HP fouten, kan deze waarde veranderd en verlaagd worden. Iedere keer dat u deze parameter wijzigt, is het goed om te controleren
of de regeling van het systeem nog steeds goed is. Bij problemen door oscillatie verlaagt u de versterkingen GI en GP zie de paragrafen
6.9.4 en 6.6.5. Het verlagen van AC maakt de inverter langzamer.
6.6.12
AE: activering van de antiblokkeerfunctie
Deze functie dient ervoor om mechanische blokkeringen te vermijden in het geval van lange inactiviteit. De werking bestaat eruit dat
de pomp periodiek in werking wordt gesteld. Wanneer de functie geactiveerd is, zal de pomp iedere 23 uur een 1 minuut durende
deblokkeercyclus uitvoeren.
6.6.13
Set-up van de digitale hulpingangen IN1, IN2, IN3, IN4
In deze paragraaf worden de functies en de mogelijke configuraties van de ingangen door middel van de parameters I1, I2, I3, I4
beschreven.
Zie voor de elektrische aansluitingen par. 2.2.4.2.
De ingangen zijn allemaal gelijk en aan elk ervan kunnen alle functies worden toegekend. Via de parameter IN1..IN4 koppelt men de
gewenste waarde aan de i-ste ingang.
Iedere aan de ingangen gekoppelde functie wordt verderop in deze paragraaf nader toegelicht. In Tabel 22 vindt u een overzicht van
de functies en de verschillende configuraties.
De fabrieksconfiguraties zijn te zien in Tabel 21.
Fabrieksconfiguraties van de
digitale ingangen IN1, IN2, IN3, IN4
Ingang
1
2
3
4
Tabel 23: fabrieksconfiguratie van de ingangen
Overzichtstabel van de mogelijke configuraties van de digitale ingangen
IN1, IN2, IN3, IN4 en van hun werking
NEDERLANDS
Waarde
1
(vlotter NO)
3
(P aux NO)
5
(activering NO)
10
(lage druk NO)
412