5.1.2
Instelling van de nominale frequentie
Vanuit het menu Installateur (als u RC net heeft ingesteld bent u daar al, anders opent u dit menu zoals beschreven in de vorige
paragraaf 5.1.1) drukt u op MODE en bladert u door de menu's tot aan FN. Stel met de toetsen + - de frequentie in volgens de
aanwijzingen uit de handleiding of de gegevens van het kenplaatje van de elektropomp (bijvoorbeeld 50 [Hz]).
Een onjuiste instelling van de parameters RC en FN en een verkeerde aansluiting kunnen de fouten "OC", "OF"
genereren, en, in het geval van werking zonder debietsensor, de valse fouten "BL". De verkeerde instelling van
RC en FN kan er eveneens toe leiden dat de amperometrische beveiliging niet in werking treedt, zodat een
belasting tot boven de veiligheidsgrens van de motor wordt toegestaan, en de motor beschadigd wordt.
Een onjuiste configuratie van de elektrische motor (ster of driehoek) kan tot beschadiging van de motor leiden.
Een onjuiste configuratie van de werkfrequentie van de elektropomp kan beschadiging van de elektropomp zelf
veroorzaken.
5.1.3
Instelling van de draairichting
Nadat de pomp gestart is, dient u de controleren of draairichting correct is (de draairichting wordt over het algemeen aangegeven
door een pijl op het pompkarkas). Om de pomp te laten starten en de draairichting te controleren, hoeft u alleen maar een
gebruiker te openen.
Vanuit hetzelfde menu RC (MODE SET – "menu installateur") drukt u op MODE en bladert u door de menu's tot aan RT. In deze
condities kunt u met de toetsen + en - de draairichting van de motor omkeren. De functie is ook actief bij ingeschakelde motor.
In het geval dat het niet mogelijk is de draairichting van de motor te observeren, gaat u als volgt te werk:
Methode voor het observeren van de rotatiefrequentie
-
Ga naar de parameter RT zoals hierboven beschreven.
-
Open een gebruiker en observeer de frequentie die verschijnt in de statusbalk onder aan de pagina, regel de gebruiker zodanig dat u een
werkfrequentie verkrijgt die lager is dan de nominale frequentie van de pomp FN.
-
Zonder de afgenomen vloeistofhoeveelheid te veranderen, de parameter RT door op + of - te drukken en opnieuw de frequentie FR
observeren.
-
De correcte waarde voor parameter RT is die waarvoor, bij gelijke afgenomen vloeistofhoeveelheid, de laagste frequentie FR vereist wordt.
5.1.4
Instelling van de setpoint druk
Vanuit het hoofdmenu houdt u de toetsen MODE en SET tegelijk ingedrukt tot "SP" in het display verschijnt. In deze condities
kunt u met behulp van de toetsen "+" en "-" de waarde van de gewenste druk respectievelijk verhogen of verlagen.
Het regelbereik (range) is afhankelijk van de gebruikte sensor.
Druk op SET om terug te keren naar de hoofdpagina.
5.1.5
Installatie met stromingsensor
Vanuit het menu Installateur(hetzelfde menu dat gebruikt wordt voor het instellen van RC RT en FN) bladert u door de parameters
met MODE tot u bij FI komt.
Om met stromingsensor te werken, stelt u FI in op 1. Ga met MODE naar de volgende parameter FD (diameter van de leiding)
en stel de diameter (in inch) in van de leiding waarop de stromingsensor gemonteerd is.
Druk op SET om terug te keren naar de hoofdpagina.
5.1.6
Installatie zonder stromingsensor
Vanuit het menu Installateur(hetzelfde menu dat gebruikt wordt voor het instellen van RC RT en FN) bladert u door de parameters
met MODE tot u bij FI komt. Om zonder de stromingsensor te werken, stelt u FI in op 0 (standaardwaarde)
Zonder de stromingsensor zijn er 2 modaliteiten voor detectie van de stroming, die allebei worden ingesteld via parameter FZ in
het menu installateur.
Automatisch (zelflering): het systeem detecteert de stroming op autonome wijze en past automatisch de regeling
•
hieraan aan. Om deze werkingsmodus te gebruiken, stelt u FZ in op 0.
NEDERLANDS
396