16 Veiligheidsvoorschriften
Elektrische veiligheid bij installatie, opstarten en onderhoud
■
Elektrische veiligheids-voorzorgsmaatregelen
Deze elektrische veiligheids-voorzorgsmaatregelen gelden voor iedereen die werkt aan
de omvormer, de motorkabel of de motor.
WAARSCHUWING!
Volg deze instructies. Als u ze negeert, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel
of schade aan de apparatuur.
Als u geen gekwalificeerd elektrotechnicus bent, mag u geen installatie- of onder-
houdswerk verrichten.
Volg deze stappen voordat u aan enig installatie- of onderhoudswerk begint.
1.
Bereid u voor op het werk.
•
Zorg ervoor dat u een werkorder hebt.
•
Voer een risicobeoordeling of een taakgevaaranalyse uit.
•
Zorg ervoor dat u het juiste gereedschap hebt.
•
Zorg ervoor dat de werknemers gekwalificeerd zijn.
•
Kies de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen (PPE).
•
Stop de motor(en).
2.
Identificeer duidelijk de werklocatie en apparatuur.
3.
Ontkoppel alle mogelijke spanningsbronnen. Zorg ervoor dat heraansluiting niet
mogelijk is. Vergrendelen en uitschakelen (lockout, tagout).
•
Open de hoofdschakelaar van de omvormer.
•
Indien u een permanentmagneet-motor op de omvormer aangesloten heeft,
koppel dan de motor van de omvormer los via een veiligheidsschakelaar of
andere middelen.
•
Open de hoofdisolatie van de omvormer.
•
Koppel alle gevaarlijke externe vermogensbronnen los van de besturingscircuits.
•
Na het ontkoppelen van de stroom van de omvormer moet u altijd 5 minuten
wachten om de condensatoren van de tussenkring te laten ontladen voordat
u verder gaat.
4.
Bescherm andere onder spanning staande onderdelen op de werkplek tegen contact
en neem speciale voorzorgsmaatregelen in de buurt van blanke geleiders.
5.
Controleer en meet of de installatie spanningsloos is. Gebruik een goede voltmeter.
•
Controleer voor en na het meten van de installatie de werking van de spannings-
tester op een bekende spanningsbron.
•
Controleer dat de spanning tussen de voedingsklemmen van de omvormer (L1,
L2, L3) en de aarde (PE) rail nul. is.
•
Controleer dat de spanning tussen de uitgangsklemmen van de omvormer
(T1/U, T2/V, T3/W) en de aarderail (PE) nul. is.
•
Controleer dat de spanning tussen de DC-klemmen van de omvormer (UDC+,
UDC-) en de aardingsklem (PE) 0 V is.