Parameterbeschrijving
Motorwerking testen
1.
Start de motor bij een laag toerental (100 tot 200
tpm). Als de motor niet draait, moet u de
installatie, algemene programmering en motorge-
gevens controleren.
2.
Controleer of de startfunctie in
parameter 1-70 Startmodus PM geschikt is voor de
vereisten van de toepassing.
Rotordetectie
Deze functie is de aanbevolen optie voor toepassingen
waarbij de motor start vanuit stilstand, zoals bij pompen of
transportbanden. Bij sommige motoren is een geluid
hoorbaar wanneer de frequentieregelaar de rotordetectie
uitvoert. Dit is niet schadelijk voor de motor.
Parkeren
Deze functie is de aanbevolen optie voor toepassingen
waarbij de motor met laag toerental draait, zoals bij
windmilling in ventilatortoepassingen.
Parameter 2-06 Parkeerstroom en parameter 2-07 Parkeertijd
kunnen worden gewijzigd. Verhoog de fabrieksinstelling
van deze parameters voor toepassingen met hoge
massatraagheid.
Toepassingsspecifieke aanpassing bij gebruik van VVC
+
VVC
is de meest robuuste regelmodus. Deze biedt in de
meeste situaties optimale prestaties zonder verdere
aanpassingen. Voer een volledige AMA uit voor de beste
prestaties.
Start de motor op het nominale toerental. Controleer de
VVC
+
PM-instellingen als de toepassing niet goed werkt.
Zie Tabel 3.4 voor aanbevelingen voor diverse toepas-
singen.
Toepassing
Instellingen
Toepassingen met lage
Verhoog parameter 1-17 Filtertijdcon-
massatraagheid
stante spanning met een factor 5 tot
I
/I
< 5
10.
Load
Motor
Verlaag parameter 1-14 Verst.
demping.
Verlaag parameter 1-66 Min. stroom
bij lage snelh. (< 100%).
Toepassingen met lage
Handhaaf de standaardwaarden.
massatraagheid
50 > I
/I
> 5
Load
Motor
Toepassingen met hoge
Verhoog parameter 1-14 Verst.
massatraagheid
demping, parameter 1-15 Filtertijdcon-
I
/I
> 50
stante lage snelh. en
Load
Motor
parameter 1-16 Filtertijdconstante
hoge snelh..
MG33MK10
Programmeerhandleiding
Toepassing
Hoge belasting bij laag
toerental
< 30% (nominaal
toerental)
Tabel 3.4 Aanbevelingen voor diverse toepassingen
Verhoog parameter 1-14 Verst. demping wanneer de motor
bij een bepaald toerental gaat oscilleren. Verhoog de
waarde in kleine stappen. De instelling voor deze
parameter kan 10% tot 100% hoger liggen dan de
standaardwaarde; dit hangt af van de motor.
+
.
Toepassingsspecifieke aanpassing bij gebruik van de
fluxmodus
De fluxmodus is de regelmodus bij uitstek voor optimale
asprestaties in dynamische toepassingen. Voer een AMA
uit, want deze regelmodus vereist nauwkeurige motorge-
gevens. Afhankelijk van de toepassing kunnen verdere
aanpassingen noodzakelijk zijn.
Zie hoofdstuk 3.3.3 Setup asynchrone motor voor toepas-
singsspecifieke aanbevelingen.
3.3.5 SynRM-motor configureren op basis
van VVC
Deze sectie beschrijft het configureren van een SynRM-
motor op basis van VVC
LET OP
De SmartStart-wizard beslaat de basisconfiguratie van
SynRM-motoren.
Stappen voor eerste programmering
Activeer het gebruik van een SynRM-motor door [5] Sync.
Reluctance te selecteren in parameter 1-10 Motorconstructie.
De motorgegevens programmeren
Na het uitvoeren van de stappen voor eerste program-
mering zijn de SynRM-motorgerelateerde parameters in
parametergroep 1-2* Motordata, 1-3* Geav. Motordata en
1-4* Geav. Motordata II beschikbaar. Gebruik de gegevens
op het motortypeplaatje en het motordatablad om de
volgende parameters te programmeren in de aangegeven
volgorde:
Danfoss A/S © 05/2015 Alle rechten voorbehouden.
Instellingen
Verhoog parameter 1-17 Filtertijdcon-
stante spanning.
Verhoog parameter 1-66 Min. stroom
bij lage snelh. om het startkoppel
aan te passen. Een stroom van 100%
geeft het nominale koppel als
startkoppel. Deze parameter werkt
onafhankelijk van
parameter 30-20 High Starting Torque
Time [s] en parameter 30-21 High
Starting Torque Current [%].
Gedurende langere tijd werken bij
een stroomniveau hoger dan 100%
kan leiden tot oververhitting van de
motor.
+
+
.
3
3
39