VERLICHTING
1
2
Markeringslichten
U ontsteekt de markerings-
lichten door het einde van scha-
kelaar 1 te verdraaien tot het
hierboven
afgebeelde
zichtbaar wordt bij merkteken 3.
De
instrumentenverlichting
branden. De lichtsterkte ervan kunt
u regelen met de draaiknop 2.
Dimlicht
U ontsteekt de markerings-
lichten door het einde van scha-
kelaar 1 te verdraaien tot het
hierboven
afgebeelde
zichtbaar wordt bij merkteken 3.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje branden.
1
Grootlicht
Vanuit
trekt u de lichtschakelaar 1 naar u
toe.
symbool
Als het grootlicht brandt, wordt dit
door het bijbehorende controle-
gaat
lampje op het instrumentenpaneel
aangegeven.
Om het grootlicht uit en het
dimlicht weer in te schakelen, trekt
u de lichtschakelaar opnieuw naar u
toe.
Lichten uit
symbool
Draai het einde van de scha-
kelaar 1 terug in de beginstand.
Waarschuwingssignaal verlich-
ting brandt nog
Bij het openen van een voorportier
3
klinkt een signaal om u te waar-
schuwen indien de lichten nog
branden, terwijl het contact is
afgezet
ontladen...).
de
dimlichtstand
(de
accu
wordt
Bij het aanzetten van het contact,
wordt de stand van de licht-
bundels automatisch aangepast
aan de belasting van de auto.
Controleer, voordat u in
het donker wegrijdt, de
werking
van
de
lichting.
dan
ver-
1.55