VERWARMING - VENTILATIE
1a 1b
9
8
7
6
airconditioning
(vervolg)
2 - Airconditioning
Voor een optimale werking van de
airconditioning moeten de ramen
gesloten blijven tijdens het rijden.
Door de werking van de airconditio-
ning wordt de lucht in het interieur
2
gekoeld en vermindert de vochtig-
heid van de lucht (ontwaseming). In
de winter kan de gekoelde lucht met
3
warme lucht worden gemengd.
4
5
9 - Afsluiten van de buitenlucht.
Met deze functie wordt de lucht
vanuit het interieur aangezogen en
zonder toevoeging van buitenlucht
teruggevoerd in de auto. In de kring-
loopstand is de toevoer van buiten-
lucht afgesloten (bijv. wanneer het
buiten stinkt) en wordt het interieur
het snelst afgekoeld als de aircondi-
tioning is ingeschakeld.
Bij langdurig gebruik van de aircon-
ditioning kan de lucht in de auto
minder fris worden doordat de
lucht niet steeds ververst wordt en
kunnen de ruiten beslaan.
Sluit de centrale ventilatieroos-
ters van het dashboard om het ef-
fect van de functies 1a of 1b te
verhogen (als het buiten kouder
is dan 20°).
De geselecteerde stand wordt
aangegeven door het oplichten
van het controlelampje.
3.07