ACCU: storing
(vervolg)
Starten met starthulpkabels
Sluit de starthulpkabels als volgt
aan tussen de twee auto's:
Controleer of de starthulpkabels dik
genoeg zijn en in goede staat verke-
ren.
Beide accu's moeten dezelfde span-
ning hebben: 12 Volt.
De hulpaccu moet minstens de ca-
paciteit (Ampère-uur, Ah) hebben
van de ontladen accu.
Een bevroren accu moet eerst ont-
dooien voor u hem aansluit.
Let erop dat de auto's elkaar niet ra-
ken (kortsluitingsgevaar als u de
pluspolen met elkaar verbindt) en
dat de ontladen accu goed aangeslo-
ten is.
Zet het contact af van uw auto.
Laat de motor van de hulpauto met
een middelmatig toerental draaien.
4
1
A
2
Sluit de positieve kabel (+) A aan op
de pluspool (+) 1 van de ontladen
accu en daarna op de pluspool (+) 2
van de hulpaccu.
Sluit de negatieve kabel (–) B aan op
de minpool (–) 3 van de hulpaccu
en daarna op de minpool (–) 4 van
de ontladen accu.
Controleer of de kabels A en B el-
kaar nergens raken en of kabel A (+)
geen metalen delen van de hulpauto
raakt.
Start de motor op de normale wijze.
Zodra de motor draait, maakt u de
kabels A en B in omgekeerde volgor-
B
de (4-3-2-1) los.
Opnieuw initialiseren van:
- de ruitbediening voor
3
- het open dak
(Zie hoofdstuk 3).
5.29