moet de parkeerrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Brandstoffilter
Het brandstoffilter bevindt zich in de motorruimte,
vlak bij het remvloeistofreservoir.
Als dit verklikkerlampje brandt, moet het
water in het filter worden afgetapt.
U kunt ook bij elke verversing van de motorolie
water in het brandstoffilter aftappen.
Het water uit het filter aftappen
► Sluit een transparante slang aan op de knop
van de ontluchtingsschroef (1).
► Steek het andere uiteinde van de
transparante slang in een bak.
► Draai de ontluchtingsschroef (2) los.
► Zet het contact aan.
► Wacht totdat de spoelpomp stopt.
► Schakel het contact uit.
► Draai de ontluchtingsschroef (2) vast.
► Verwijder de transparante slang en laat deze
en de bak leeglopen.
► Start de motor.
► Controleer of er geen lekkage is.
In de HDi-motoren is veel hoogwaardige
technologie toegepast. Voor alle
werkzaamheden zijn speciale kwalificaties
nodig, die een CITROËN-dealer of
gekwalificeerde werkplaats kan bieden.
Velgen en banden
De bandenspanning van alle banden,
inclusief het reservewiel, moet worden
gecontroleerd terwijl de banden koud zijn.
De bandenspanningswaarden op de sticker
gelden voor koude banden. Als u langer dan 10
minuten of meer dan 10 km met een snelheid
van meer dan 50 km/h hebt gereden, moet u
een 0,3 bar (30 kPa) hogere bandenspanning
ten opzichte van de op de sticker aangegeven
waarden aanhouden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. Een
onjuiste bandenspanning veroorzaakt
vroegtijdige slijtage van de banden en heeft
Praktische informatie
een negatieve invloed op het weggedrag van
de auto. Kans op een ongeval!
Het rijden met versleten of beschadigde
banden vermindert de remwerking en heeft
een negatieve invloed op het weggedrag. Het
wordt aanbevolen om regelmatig de staat van
de banden (profiel en wangen) en velgen te
inspecteren en te controleren of de banden over
een ventieldop beschikken.
Als de slijtage-indicatoren niet meer onder
het loopvlakprofiel liggen, is de diepte van de
groeven minder dan 1,6 mm. De banden moeten
worden vervangen.
Het gebruik van wielen en banden in een andere
maat dan gespecificeerd kan van invloed zijn op
de levensduur van de banden, het draaien van
de banden, de bodemvrijheid en de waarde op
de snelheidsmeter, en kan een nadelig effect op
de wegligging hebben.
Gebruik altijd dezelfde banden op de voor-
en achteras, anders kan het elektronische
stabiliteitsprogramma (ESP) niet meer op het
juiste moment ingrijpen.
7
107