60
Stoelen, veiligheidssystemen
Als controlelamp VAAN na het in‐
schakelen van het contact brandt en
controlelamp *UIT niet brandt, gaat
het passagiersairbagsysteem bij een
aanrijding af.
Als beide controlelampen VAAN en
*UIT tegelijk branden, is er een sys‐
teemstoring. De systeemstatus wordt
niet aangeduid; er mag niemand op
de passagiersstoel worden vervoerd.
Onmiddellijk contact opnemen met
een werkplaats.
Status alleen wijzigen tijdens stilstand
met het contact uitgeschakeld.
De status blijft vervolgens tot de vol‐
gende wijziging van kracht.
Controlelamp airbag deactiveren
3 85.
Kinderveiligheidssyste‐
men
Wij bevelen het Opel kinderveilig‐
heidssysteem aan dat specifiek voor
montage in uw auto geschikt is.
Wanneer u een kinderveiligheidssys‐
teem gebruikt, moet u de gebruikers-
en montagehandleiding én de instruc‐
ties bij het kinderveiligheidssysteem
opvolgen.
Houd u altijd aan de plaatselijke of
landelijke voorschriften. In sommige
landen is het gebruik van kindervei‐
ligheidssystemen op bepaalde zit‐
plaatsen verboden.
9 Gevaar
Bij gebruik van een achterwaarts
gericht kinderveiligheidssysteem
op de passagiersstoel voor moet
het airbagsysteem voor de passa‐
giersstoel voor gedeactiveerd zijn.
Dit geldt ook voor bepaalde voor‐
waarts gerichte kinderveiligheids‐
systemen zoals aangegeven in de
tabel 3 62.
Airbag deactiveren 3 58.
Airbaglabel 3 54.
Juiste systeem selecteren
De achterbank is de beste plaats om
een kinderzitje vast te maken.
Kinderen zo lang mogelijk tegen de
rijrichting in vervoeren. Hierdoor
wordt de nog erg zwakke ruggengraat
van het kind bij een ongeval minder
belast.
Geschikt zijn veiligheidssystemen die
voldoen aan de geldende UN ECE-
regelgeving. Raadpleeg de plaatse‐
lijke wetgeving en richtlijnen voor het
verplichte gebruik van kinderveilig‐
heidssystemen.
Het kinderveiligheidssysteem dat u
gaat monteren, moet geschikt zijn
voor het autotype.