98
Verlichting
De mistlampen vóór werken alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Mistachterlicht
Binnenste ring naar r draaien.
Het mistachterlicht brandt samen met
de mistlampen vóór en werkt alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens ver‐
dwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te
versnellen de verlichting inschakelen.
Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende
lampen regelen:
■ Instrumentenverlichting
■ Infodisplay
■ Verlichte schakelaars en bedie‐
ningselementen.
Draai aan het kartelwieltje b totdat de
gewenste lichtsterkte is bereikt.
Binnenverlichting
Interieurverlichting voor
Bedien de wipschakelaar:
druk op 7
= uit
middelste stand = automatisch in-
en uitschakelen
= aan
druk op d
Met de tuimelschakelaar in de mid‐
delste stand doet de lamp dienst als
instapverlichting en brandt de lamp bij
het openen van de voordeuren.
Een bepaalde tijd nadat de voorpor‐
tieren zijn gesloten dooft de instap‐
verlichting.