Bediening
Apnoebeademing
Apnoebeademing is alleen actief in de beademingsmodus SPN-CPAP.
In geval van een apnoe schakelt het beademingsapparaat automatisch over naar
volumegecontroleerde volledige beademing.
Als er een apnoe optreedt, geeft het apparaat een alarmsignaal en zodra de
alarmtijd Tapn is bereikt, start het een volumegecontroleerde beademing met de
parameters ademfrequentie RRapn, teugvolume VTapn en de maximale
ademwegdruk Pmax. Voor apnoebeademing is standaard een inspiratie/expiratie-
ratio I:E = 1:1,5 ingesteld.
Apnoebeademing instellen
1. Stel de therapieregelaar Tapn in op een waarde tussen 15 en 60 seconden.
De parameters RRapn en VTapn die nodig zijn voor het instellen van de
apnoebeademing worden geactiveerd.
2. Stel RRapn en VTapn in.
3. Stel Pmax in om de maximaal toelaatbare ademwegdruk tijdens
apnoebeademing in te stellen.
Nadat de apnoebeademing is gestart, wordt de toets Apneubeademing
beëindigen in Uitgebreide instellingen weergegeven.
Apnoebeademing beëindigen
1. Toets Apneubeademing beëindigen indrukken.
Het beademingsapparaat hervat de beademing met de vorige instellingen in de
beademingsmodus SPN-CPAP.
Apnoebeademing uitschakelen
1. Stel Tapn in op Uit.
SPN-CPAP/PS
Behalve de parameters van de beademingsmodus SPN-CPAP kunnen de
volgende parameters op het scherm Basisinstellingen worden aangepast:
– Drukondersteuning ΔPsupp boven PEEP
– Triggergevoeligheid Trigger
– Drukstijgtijd Ramp
De parameters Trigger en Ramp kunnen alleen worden gewijzigd wanneer een
waarde > 0 mbar is ingesteld voor ΔPsupp.
De drukstijgtijd Ramp beïnvloedt de slag van SPN-CPAP door de
drukondersteuning ΔPsupp en kan als volgt worden gewijzigd:
– Plat = langzame druktoename
– Gemiddeld = matige druktoename
– Steil = snelle druktoename
Succesvolle triggering bij de patiënt wordt kort aangegeven met een asterisk (*) in
het midden van het curveveld bovenin.
66
|
Gebruiksaanwijzing
Oxylog VE300 2.1n