Bij iedere derde tankstop
Motoroliepeil controleren
(
192).
Remvoeringdikte voor contro-
leren (
194).
Remvoeringdikte achter con-
troleren (
195).
Remvloeistofpeil voor contro-
leren (
196).
Remvloeistofpeil achter con-
troleren (
197).
Koelvloeistofpeil controleren
(
199).
Ketting smeren (
Kettingspeling controleren
(
210).
Kettingslijtage controleren
(
211).
STARTEN
Motor starten
Contact inschakelen.
Pre-Ride-Check wordt uitge-
voerd. (
132)
De ABS zelfdiagnose wordt
uitgevoerd. (
De DTC zelfdiagnose wordt
uitgevoerd. (
De neutraalstand inschakelen
of bij ingeschakelde versnel-
ling de koppelingshendel in-
trekken.
Bij een uitgeklapte zijstan-
daard en een ingescha-
kelde versnelling kan de mo-
tor niet worden gestart. Als de
motorfiets in de neutraalstand
209).
132)
133)
wordt gestart en vervolgens bij
uitgeklapte zijstandaard een
versnelling wordt ingeschakeld,
slaat de motor af.
Om te zorgen dat de ka-
talysator snel bedrijfsge-
reed is, wordt het stationair
toerental na het starten van de
motor voor korte tijd verhoogd.
Bij een koude start en lage
temperaturen, de koppeling
intrekken.
met M Lightweight accu
Bij lagere temperaturen kan
het startgedrag nadelig be-
ïnvloed zijn. Een herhaalde,
korte belasting van de accu
verhoogt de accutemperatuur
en daarmee het beschikbare
vermogen voor het starten
van de motor.
De startknop 1 indrukken.
Als de accuspanning te
laag is wordt de startpro-
cedure automatisch afgebro-
ken. Voor verdere startpogin-
131
SU