Het symbool voor het auto-
matische dagrijlicht brandt
op het display.
Als het omgevingslicht onder
een bepaalde waarde daalt,
wordt het dimlicht automatisch
ingeschakeld (bv. in tunnels).
Als wordt vastgesteld dat er
voldoende omgevingslicht is,
wordt de dagrijverlichting weer
ingeschakeld. Als het dagrijlicht
is ingeschakeld, wordt het sym-
bool van het dagrijlicht in het
multifunctionele display weer-
gegeven.
Handmatige bediening
van het licht bij
ingeschakelde automaat
Als de toets van het dagrijlicht
wordt ingedrukt, wordt het dag-
rijlicht uitgeschakeld en wor-
den het dimlicht en het stads-
licht voor ingeschakeld (bv. bij
het inrijden van tunnels, als de
dagrijlichtautomaat vanwege
het omgevingslicht vertraagd
reageert).
Als de toets voor het dagrijlicht
opnieuw wordt ingedrukt, wordt
de dagrijlichtautomaat weer ge-
activeerd, d.w.z. het dagrijlicht
wordt weer ingeschakeld als er
voldoende omgevingslicht aan-
wezig is.
Alarmlichtinstallatie
Alarmknipperlichten
bedienen
Contact inschakelen (
OPMERKING
De alarmknipperlichten belasten
de accu. De waarschuwingsknip-
perlichten slechts voor een be-
perkte tijdsduur inschakelen.
Toets 1 indrukken om de
alarmknipperlichten in te
schakelen.
Het contact kan worden uitge-
schakeld.
Contact inschakelen en toets 1
58).
opnieuw indrukken om de
alarmknipperlichten uit te
schakelen.
Richtingaanwijzers
Richtingaanwijzer
bedienen
Contact inschakelen.
4
71
z