6. De faxfunctie gebruiken
ervoor te zorgen dat de opgeslagen documenten worden afgedrukt voordat het apparaat wordt
uitgeschakeld (bijvoorbeeld wanneer het apparaat verplaatst wordt).
Als het lampje brandt om aan te geven dat er een fax is ontvangen, dan is er een fax opgeslagen in het
geheugen van het apparaat. Volg de onderstaande procedure om de fax af te drukken.
1.
Druk op de [Fax]-knop.
2.
Druk op [RX-best.].
3.
Druk op [ ][ ] om [Aan] te selecteren en druk vervolgens op de [OK]-knop.
Het apparaat drukt de opgeslagen fax af en verwijdert deze uit het geheugen.
• U kunt op de [Escape]-knop drukken om terug te gaan naar het vorige niveau in de menustructuur.
• Als [Aan] hier wordt geselecteerd, zal [Ontvangen bestand afdr.] onder instellingen voor
faxeigenschappen worden ingeschakeld. Als u niet wilt dat opeenvolgende faxen automatisch
worden afgedrukt, zet deze optie dan terug op [Uit].
• Als lade 2 geïnstalleerd is, kunt u selecteren uit welke lade papier moet worden ingevoerd. Dit
doet u via [Selecteer papierlade] onder de faxeigenschappen. Als u het apparaat instelt om
automatisch tussen lade 1 en 2 te schakelen in deze instelling, kunt u ook de lade opgeven die het
apparaat als eerst gebruikt bij [Papierladeprioriteit] onder Systeeminstellingen.
• Als het lampje brandt om aan te geven dat er een fax is ontvangen, dan is er een fax opgeslagen
in het geheugen van het apparaat die niet nog is afgedrukt vanwege apparaatfouten zoals een
lege papierlade of een papierstoring. Het afdrukken begint zodra het probleem is verholpen.
• Voor meer informatie over [Ontvangen bestand afdr.], zie Pag.267 "Instellingen onder
faxeigenschappen".
• Voor meer informatie over [Selecteer papierlade], zie Pag.267 "Instellingen onder
faxeigenschappen".
• Voor meer informatie over [Papierladeprioriteit], zie Pag.276 "Systeeminstellingen"
246
NL CES176