Aandrijvingen SAExC 07.1 – SAExC 16.1 / SARExC 07.1 – SARExC 16.1
met besturingseenheid AMExC 01.1
20.8 Positioner in Split Range versie (optie)
20.8.1 Functiebeschrijving Split Range
20.8.2 Programmering
20.8.3 Afregelen positioner
Split Range
38
Voor Split Range wordt een gemodificeerde variant van de positioner gebruikt.
Een positioner in standaarduitvoering is niet geschikt voor de Split Range
toepassing. Split Range is alleen mogelijk in combinatie met een elektronische
standmelder RWG.
Split Range biedt de mogelijkheid om de positioner aan te passen aan de
verschillende bereiken van nominale waarden, die bijv. benodigd zijn voor de
individuele ansturing van verschillende aandrijvingen (tot max. 4 aandrijvin-
gen) met behulp van één en hetzelfde stuursignaal. Een specifiek voorbeeld is
een pijpleiding met een bypass. De aandrijving op de bypass reageert in het
lagere bereik (0 – 10 mA), de aandrijving op de hoofdafsluiter reageert in het
hogere bereik (10 – 20 mA). Er kunnen echter ook andere waarden worden
ingesteld, zoals bijv. 4 – 12 mA en 12 – 20 mA.
DIP 5 van de printschakelaar S1-7 moet bij de Spit Range versie altijd in de
stand ON staan.
Tabel 17: Mogelijke instellingen voor Split Range toepassing
Stuursignaal E1
Terugmelding E2
(nominaal)
4 – 12/12 – 20 mA
0 – 10/10 – 20 mA
4 – 12/12 – 20 mA
0 – 10/10 – 20 mA
1) Signalen bij interne terugmelding:
0/4 – 20 mA van elektronische standmelder of 0 – 5 V van precisiepotentiometer 5 k Ω
De verdere programmering van de positioner via de codeschakelaars S2-7 en
S3-7 kan op dezelfde wijze als bij de standaardversie worden verricht.
(Zie ook het voorbeeld op pagina 39)
.
Activeer het stuursignaal op de aangegeven minimale waarde (nominale
waarde E1) voor de positioner en controleer deze waarde met behulp van de
.
voltmeter aan de meetpunten MP3 en MP4 (afb.T).
Sluit de voltmeter aan tussen de meetpunten M3 en MP1.
Bereken de instelwaarde:
Initiële waarde = E 1
.
min
Stel de initiële waarde in met behulp van de potentiometer P5.
Activeer het stuursignaal op de aangegeven maximale waarde (nominale
waarde E1) en controleer deze waarde met behulp van de voltmeter aan de
.
meetpunten MP3 en MP4.
Sluit de voltmeter aan tussen de meetpunten M9 en MP1.
.
Stel met behulp van potentiometer P6 in op 5V.
Breng het stuursignaal E1 van de minimale tot de maximale waarde en
controleer aan meetpunt M9 het ingestelde bereik van 0 - 5 V. Corrigeer de
.
instelling eventueel met P5 of P6.
Herhaal deze procedure ten aanzien van de positioner in de tweede
.
aandrijving en stel deze in op de vereiste nominale waarde E1.
Na de instelling van Split Range bedrijf: verricht een verdere aanpassing
zoals omschreven in paragraag 20.3 op pagina 33.
1)
via DIP-switch S1-7
(werkelijk)
4 – 20 mA
0 – 20 mA
0 – 5 V
[in Ampere] x 250 Ohm.
Bedieningsinstructies
Programmering
(zie afb. S2)