192
BEDIENINGSORGANEN VOOR KLIMAATREGELING
Statusscherm klimaatregeling
Het statusscherm voor de klimaatrege-
ling verschijnt korte rijd, wanneer u
gebruik maakt van de klimaatrege-
lingsknoppen op het bedieningspaneel.
Automatische bediening
Het systeem regelt automatisch de
ventilatorsnelheid, luchtverdeling,
airconditioning en recirculatie om de
auto tot de gewenste temperatuur te
verwarmen of koelen.
Wanneer het controlelampje brandt of
als er AUTO op het aanraakscherm
staat aangegeven, werkt het systeem
volautomatisch. Als de luchtverdeling
of ventilatorsnelheid handmatig wordt
versteld, dooft het controlelampje en
worden de gekozen instellingen op het
display weergegeven. De automatische
bediening is voor elk van de klimaatin-
stellingen afzonderlijk uit te
schakelen.
Voor automatische bediening:
1. Druk op AUTO.
2. Stel de temperatuur in. Geeft het
systeem de tijd om zich aan te
passen. Pas vervolgens naar wens
de temperatuur aan voor een
optimaal comfort.
Voor een beter brandstofverbruik en
snellere koeling van de auto kan de
recirculatie bij warm weer automa-
tisch worden geselecteerd. In de stand
AUTO brandt het recirculatielampje
niet. Druk op
om de recirculatie-
functie te kiezen; druk nogmaals op
de knop om voor luchtaanvoer van
buiten te kiezen.
U kunt Engelse maateenheden op de
instrumentengroep in metrieke
eenheden wijzigen. Zie "Cluster
Options Menu" (optiemenu instrumen-
tengroep) onder Dashboard (Basisni-
veau) 0 121 of Dashboard (Uitgebreide
uitvoering) 0 124.
UIT : Druk hierop om de aanjager in
of uit te schakelen. U kunt de tempe-
ratuur en de luchtverdeling nog steeds
aanpassen.
/
: De temperatuur kan apart
voor de bestuurder en de passagier
worden geregeld. Druk omhoog of
omlaag om de temperatuur te
verhogen of te verlagen. Houd omhoog
of omlaag ingedrukt om de tempera-
tuur versneld te verhogen of te
verlagen.
U kunt de temperatuur aan bestuur-
ders- en passagierszijde ook aanpassen
door de knoppen op het aanraak-
scherm aan te raken.
SYNC : Raak op het aanraakscherm
SYNC aan om alle klimaatzone-instel-
lingen te koppelen aan de bestuur-
dersinstellingen. Wanneer alle
klimaatregelzone-instellingen gekop-
peld zijn, brandt het lampje SYNC.
Draai aan de temperatuurknop voor de
bestuurderszijde om de gesynchroni-
seerde temperatuur te wijzigen.