versteld, dooft het controlelampje en
worden de gekozen instellingen op het
display weergegeven. De automatische
bediening is voor elk van de klimaatin-
stellingen afzonderlijk uit te
schakelen.
Voor automatische bediening:
1. Druk op AUTO.
2. Stel de temperatuur in. Geeft het
systeem de tijd om zich aan te
passen. Pas vervolgens naar wens
de temperatuur aan voor een
optimaal comfort.
Voor een beter brandstofverbruik en
snellere koeling van de auto kan de
recirculatie bij warm weer automa-
tisch worden geselecteerd. In de stand
AUTO brandt het recirculatielampje
niet. Druk op
om de recirculatie-
functie te kiezen; druk nogmaals op
de knop om voor luchtaanvoer van
buiten te kiezen.
U kunt Engelse maateenheden op de
instrumentengroep in metrieke
eenheden wijzigen. Zie "Menu opties
instrumentengroep" of "Menu instru-
BEDIENINGSORGANEN VOOR KLIMAATREGELING
mentengroep" in Dashboard (Basisni-
veau) 0 121 of Dashboard (Uitgebreide
uitvoering) 0 124.
UIT : Druk hierop om de aanjager in
of uit te schakelen. U kunt de tempe-
ratuur en de luchtverdeling nog steeds
aanpassen.
/
: De temperatuur kan apart
voor de bestuurder en de passagier
worden geregeld. Druk op de pijltjes-
toetsen om de temperatuur te
verhogen of verlagen. Houd de toetsen
ingedrukt om de temperatuur versneld
te verhogen of te verlagen.
U kunt de temperatuur aan bestuur-
ders- en passagierszijde ook aanpassen
door de knoppen op het aanraak-
scherm aan te raken.
SYNC : Raak op het aanraakscherm
SYNC aan om alle klimaatzone-instel-
lingen te koppelen aan de bestuur-
dersinstellingen. Wanneer alle
klimaatregelzone-instellingen gekop-
peld zijn, brandt het lampje SYNC.
Draai aan de temperatuurknop voor de
bestuurderszijde om de gesynchroni-
seerde temperatuur te wijzigen.
Wanneer de instellingen voor de
passagiers voor- of achterin worden
aangepast, gaat het lampje SYNC uit.
Handmatige bediening
9
: Druk op de knoppen voor de
ventilatorregeling of de bediening van
de ventilator op het aanraakscherm
om de ventilatorsnelheid te verhogen
of verlagen. Houd de knoppen of de
knop op het aanraakscherm ingedrukt
om de snelheid versneld aan te
passen. De instelling voor de ventila-
torsnelheid wordt weergegeven. Bij het
indrukken van een van de knoppen
annuleert u de automatische ventila-
torregeling, waarna u de ventilator
handmatig kunt regelen. Druk op
AUTO om terug te keren naar automa-
tische bediening.
Bedieningsorganen luchttoevoer-
stand bestuurder en passagier :
Raak, terwijl de klimaatregelingsinfor-
matie is weergegeven, de gewenste
luchtverdeling op het aanraakscherm
aan om de richting van de lucht-
stroom te wijzigen. De knop voor de
geselecteerde luchtverdelingsmodus
brandt. Als u een van de knoppen voor
de luchtverdeling aanraakt, wordt de
185