2.1
Belangrijkste veiligheidsmaatregelen
2.1.4
Verplichtingen machinebestuurder
Vóór het in bedrijf nemen van de machine is de bestuurder ver-
plicht om zich bekend te maken met de instructies zoals ver-
meld in de documentatie meegeleverd met de machine, vooral
met de veiligheidsmaatregelen en om deze zorgvuldig na te
leven. Dit geldt ook voor het personeel bevoegd voor het on-
derhoud, afstellen en herstellen van de machine.
De bestuurder mag de machine niet besturen indien hij sommi-
ge delen van de handleidingen niet begrijpt. Neem contact op
met uw dealer of machinefabrikant.
De bestuurder mag de machine niet besturen tenzij hij volledig
vertrouwd is gemaakt met alle functies, werk- en bedienings-
elementen en tenzij hij precies weet hoe hij de machine moet
bedienen.
De bestuurder is verplicht de veiligheids- en bedieningssym-
bolen na te leven die op de machine geplaatst zijn en hij moet
deze in een leesbare staat onderhouden.
De machinebestuurder moet de mogelijke obstakels, de loca-
ties van gas- en drinkwaterleidingen, buizen, riolen, elektrische
leidingen en telefoonlijnen kennen, zowel boven- als onder-
gronds, en informatie over andere mogelijke obstakels.
De bestuurder moet tijdens de bediening van de machine altijd
een veilig driepuntscontact met het opklapbare platform en de
handgrepen handhaven.
Als er een risico is voor de gezondheid, levensgevaar voor per-
sonen of vermogen, bij storing, incident met technische uitrus-
ting of het ontdekken van zulke symptomen van gevaar tijdens
het machinebedrijf, moet de bestuurder het werk onderbreken
en de machine tegen ongewenste bewegingen beveiligen, ver-
volgens het gevaar bij de verantwoordelijke werknemer melden
en indien mogelijk alle personen erop wijzen die door dit gevaar
getroffen zouden kunnen worden.
De bestuurder is verplicht om vóór het starten van het machine-
werk kennis te nemen van notities en bedrijfsafwijkingen zoals
vastgesteld door de voorafgaande arbeidsploeg in het service-
logboek, meegeleverd met de machine.
De bestuurder moet vóór het starten van het werken de machi-
ne, toebehoren, bedieningselementen, de communicatie- en
veiligheidsinrichting controleren of deze functioneren zoals in
de handleiding vermeld. Na ontdekking van een storing die de
arbeidsveiligheid zou kunnen bedreigen en die de bestuurder
niet alleen kan verhelpen, mag hij de machine niet in bedrijf ne-
men en de storing moet hij onmiddellijk melden bij de verant-
woordelijke werknemer.
Voordat de bestuurder begint met de machine te werken, moet
hij controleren of er een EHBO-doos met voorgeschreven in-
houd en een brandblusapparaat ter beschikking zijn en infor-
matie verkrijgen over mogelijke interventie, beschikbaarheid
van medische hulp en brandweer.
Als de bestuurder een storing constateert tijdens het machine-
bedrijf, moet hij de machine uit bedrijf nemen, op een veilige
plaats parkeren en de storing verhelpen.
Bij het machinebedrijf moet de bestuurder de machinewerking
observeren en als er storingen voorkomen, moet hij deze note-
ren in het servicelogboek, meegeleverd met de machine.
De bestuurder moet een servicelogboek van de machine bij-
houden, dat bedoeld is voor het noteren van overname en over-
handigen van de machine onder bestuurders, over storingen en
herstellingen tijdens de machinewerking, ter staving van ernsti-
ge gebeurtenissen in de loop van de arbeidsploeg.
Vóór het starten van de motor moeten de schakelaars in de
nulpositie zijn, in het gevaarlijke bereik van de machine mogen
zich geen personen bevinden.
De bestuurder moet door een geluid of lichtsignaal elke inwer-
kingstelling van de machine melden en dat altijd vóór het star-
ten van de motor van de machine.
32
De bestuurder moet vóór het starten van het werken met de ma-
chine de functie van de remmen en de besturing controleren.
Na een waarschuwingssignaal mag de bediener de machine pas
dan in werking stellen als alle werknemers het gevaarlijke ge-
bied hebben verlaten en zich op een veilige afstand bevinden.
Bij onoverzichtelijke werkplaatsen is de inwerkingstelling van
de machine pas mogelijk na het verstrijken van de tijd die men-
sen nodig hebben om het gevaarlijke gebied te verlaten en na
het verzorgen van controle en verbinding tussen een aangestel-
de werknemer en de machinebestuurder. Bij machinewerking
dient de bestuurder de veiligheidsvoorschriften na te leven en
geen werkzaamheid uit te voeren die de arbeidsveiligheid zou
kunnen bedreigen, alsook zich volledig concentreren op het be-
sturen van de machine.
De bestuurder moet de technologische procedures van de wer-
ken of de instructies van de verantwoordelijke werknemer res-
pecteren.
Bij het rijden van de machine op de werkplaats dient de bestuur-
der de rijsnelheid aan te passen aan de staat van het terrein, de
uit te voeren werkzaamheid en de weeromstandigheden. De
bestuurder moet doorlopend het door te rijden terrein obser-
veren, zodat er geen botsingen plaatsvinden met een obstakel.
Wanneer de bestuurder het werk met de machine onderbreekt
of beëindigt, waarbij hij de machine verlaat, moet hij maatre-
gelen nemen tegen onbevoegde gebruikmaking ervan en
tegen het ongewenst spontaan starten van de machine. De
bestuurder moet de sleutel uit het contactslot halen, het hoofd-
bedieningspaneel of de machinecabine of andere afsluitbare
machinedelen afsluiten en de elektrische installatie met een
scheidingsschakelaar ontkoppelen.
Wanneer de bestuurder het werken met de machine beëindigt,
moet hij de machine op een daarvoor geschikte plaats (een ef-
fen plaats met voldoende draagvermogen) zetten om de stabi-
liteit van de machine niet in gevaar te brengen, maken dat deze
niet te ver uitsteekt op verkeerswegen, dat er geen voorwerpen
kunnen vallen op de machine, bijv. gesteente, en waar er voor
de machine geen elementair gevaar van een andere soort, bijv.
overstroming en aardverschuiving, bestaat.
Wanneer de machine gestopt wordt op een rijweg, moeten
er maatregelen worden genomen volgens de nationale voor-
schriften die geldig zijn voor rijwegen. De machine moet goed
gemarkeerd worden.
Na beëindiging van het machinewerk moeten de machinesto-
ringen, beschadigingen en uitgevoerde herstellingen geno-
teerd worden in het servicelogboek. Bij onmiddellijke wisseling
van bestuurders is het de plicht van de eerste bestuurder om
de volgende bestuurder opmerkzaam te maken op geconsta-
teerde feiten.
De bestuurder moet persoonlijke beschermingsmiddelen ge-
bruiken, zoals werkkledij, werkschoenen, waarschuwingsvest, be-
schermhelm, gehoorbescherming, beschermmasker tegen stof.
Tijdens het onderhoud van de machine, smeren en vervangen
van bedrijfsvloeistoffen moeten de handen met beschermende
handschoenen en ogen met een veiligheidsbril of bescherm-
masker beschermd worden.
De bestuurder is verplicht het onderhoud in overeenstemming
met de instructies vermeld in de bedieningshandleiding van de
machine uit te voeren.
De bestuurder moet voor de machine-uitrusting zorgen met be-
hulp van voorgeschreven toebehoren, inrichting en uitrusting.
De bestuurder moet de bestuurdersplaats, de opstapplanken
en de trapoppervlakken proper houden.
De bestuurder moet de machine in een goede staat zonder olie-
verontreinigingen en brandbaar materiaal houden.
F80W