1.6.8 Aangekoppelde machines
Respecteer de toegelaten combinatiemo-
¾
gelijkheden van de aankoppelpunten op de
trekker en de trekvoorziening van de trekker.
Koppel enkel toegelaten combinaties van
voertuigen (trekker en aangekoppelde ma-
chine).
Bij eenassige machines rekening houden
¾
met de maximaal toegelaten belasting op de
opleggerkoppeling van de trekker!
Zorg er steeds voor dat u de trekker op ge-
¾
paste wijze kunt sturen en remmen.
Machines die aan een trekker zijn gemonteerd
of gekoppeld, beïnvloeden het rijgedrag, het
sturen en remmen van de trekker, vooral bij
eenassige machines met belasting op de
opleggerkoppeling van de trekker!
Enkel een professionele werkplaats mag de
¾
hoogte van de dissel bij vangmuilkoppelin-
gen met belasting op de opleggerkoppeling
instellen!
1.6.9 Reminrichting
Enkel professionele werkplaatsen of erkende
¾
remservices mogen de reminrichting instellen
of repareren.
Zet de trekker onmiddellijk stil als er zich sto-
¾
ringen aan de reminrichting voordoen.
Laat de storing meteen verhelpen!
De reminrichting moet regelmatig grondig
¾
worden gecontroleerd!
Voor werkzaamheden aan de reminrichting de
¾
machine veilig parkeren. De machine beveili-
gen tegen onbedoeld neerlaten en wegrollen
(wielkeggen).
Wees uiterst voorzichtig bij lassen, branden
¾
en boren in de buurt van remleidingen.
Na alle werkzaamheden voor het instellen
¾
en repareren van de reminrichting moet een
remtest worden uitgevoerd.
Bij het vervangen van de hydraulische olie
¾
moeten de desbetreffende voorschriften wor-
den nageleefd (Frankrijk)!
Bij het aanvullen of vervangen enkel de
¾
voorgeschreven hydraulische olie gebruiken
(Frankrijk).
1.6.10 Luchtdruk-reminrichting
Vertrek met de aangekoppelde machine pas
¾
als de vereiste werkingsdruk voor het losma-
ken van de rem bereikt is (manometer op de
trekker).
Voor het aankoppelen van de machine de
¾
afdichtringen aan de koppelstukken van de
voorraad- en remleiding reinigen.
Voor ritten zonder machine de koppelstukken
¾
op de trekker sluiten.
De koppelstukken van de voorraad- en rem-
¾
leiding sluiten en in de daartoe voorziene
houders hangen.
Dagelijks het luchtreservoir aftappen.
¾
De instellingen aan de remkleppen mogen
¾
niet gewijzigd worden!
Luchtreservoir vervangen als deze in de span-
¾
banden kan bewegen, beschadigd is, of als
het typeplaatje op het luchtreservoir verroest
is, loszit of ontbreekt.
1.6.11 Banden
Bij werkzaamheden aan de banden dient u
¾
erop te letten dat de machine veilig is ge-
parkeerd en tegen onbedoeld wegrollen en
neerlaten werd beveiligd (vastzetrem, wiel-
keggen).
Voor het monteren van wielen en banden zijn
¾
voldoende kennis en gepast montagegereed-
schap vereist.
Reparaties aan wielen en banden mogen en-
¾
kel door deskundig personeel en met daartoe
geschikt montagegereedschap worden uitge-
voerd!
Controleer regelmatig de bandenspanning.
¾
Houd rekening met de voorgeschreven ban-
denspanning!
Wielmoeren regelmatig controleren en alle
¾
bevestigingsschroeven en moeren volgens de
voorschriften van HORSCH LEEB AS GmbH
aanhalen! Bij het niet naleven kan het wiel
afvallen en bijgevolg de machine kantelen.
17