4.7 Koelslang (optie: CC)
LET OP
Reductorschade door oververhitting
•
Stel de aandrijving pas in bedrijf, nadat de koelslang op het koelcircuit is aangesloten en het
koelcircuit is ingeschakeld.
Bij vorstgevaar moet er tijdig een geschikt antivriesmiddel aan het koelwater worden toegevoegd.
Het koelmiddel moet een thermisch vermogen hebben dat vergelijkbaar is met dat van water.
•
Specifieke warmtecapaciteit van water bij 20°C: c = 4,18 kJ/kgK
De aanbevolen koelvloeistof is schoon, luchtbellenvrij proceswater zonder bezinkende stoffen. De
waterhardheid moet tussen 1°dH en 15°dH liggen, de pH-waarde tussen pH 7,4 en pH 9,5. Aan het
koelwater mogen geen agressieve vloeistoffen worden toegevoegd!
De koelmiddeldruk mag 8 bar niet overschrijden. Het verdient aanbeveling om aan de koelmiddelinlaat
een drukverlager te monteren, om schade door een te hoge druk te voorkomen.
De benodigde hoeveelheid koelmedium is afhankelijk van de grootte van de koelslang. Afhankelijk van
de behuizingsaansluiting gelden de volgende debieten:
•
Aansluitdoorsnede G3/8": 5 l/min
•
Aansluitdoorsnede G1/2": 10 l/min.
Overschrijd de koelmedium-inlaattemperatuur van 20 °C niet. Alleen in individuele gevallen kan de
inlaattemperatuur van het koelmedium volgens de opdrachtdocumentatie hoger liggen. Neem bij een
afwijkende inlaattemperatuur van het koelmedium de door Getriebebau NORD beschikbaar gestelde
speciale documentatie in acht of neem contact op met Getriebebau NORD.
De temperatuur en het debiet van het koelwater moeten worden gecontroleerd en gewaarborgd. Als de
toegestane temperatuur wordt overschreden, moet de aandrijving worden stilgelegd.
Informatie
Met een warmtehoeveelheidsregelaar in de koelwatertoevoer kan de hoeveelheid koelwater aan de
daadwerkelijke behoeften worden aangepast.
B 1050 nl-3023
4 Inbedrijfstelling
67