Inhoudsopgave
Advertenties
De smeernippels zijn standaard direct aan het lagerdeksel te vinden.
In geval van afdekkappen of IEC-cilinders zijn aan de reductor smeerleidingen gemonteerd om een
eenvoudige nasmering te waarborgen. Raadpleeg in dit geval het ordergerelateerde maatblad voor de
smeerposities.
Informatie
Voor een veilige werking vereisen labyrintafdichtingen een stationaire, horizontale inbouwpositie zonder
vuil water of hoge stofniveaus.
Overvulling van de reductor en/of een hoog schuimgehalte kan leiden tot lekkage.
4.4 Proceswarmte via holle uitgaande as
Dit bedrijfstype is een speciaal geval. De reductor mag alleen worden gebruikt binnen het kader van de
ontworpen en berekende procesparameters. Laat Getriebebau NORD een nieuwe evaluatie/controle
uitvoeren als de procesparameters worden gewijzigd of als er achteraf een conversie naar deze
toepassing plaatsvindt.
Het hete medium mag pas na de inbedrijfstelling van de reductor door de holle as stromen, wanneer de
wentellagers aan de uitgang hun bedrijfstemperatuur hebben bereikt. Anders kunnen de wentellagers
beschadigd raken.
4.5 Omloopsmering (optie: LC, LCX)
LET OP
Reductorschade door oververhitting
•
De aandrijving mag pas in bedrijf worden gesteld, nadat de pomp en de drukschakelaar van de
circulatiesmering zijn aangesloten en in bedrijf zijn genomen.
•
De werking van de circulatiesmering moet tijdens het gebruik door een bewakingssysteem worden
gewaarborgd.
•
Bij uitval van de circulatiesmering moet de reductor meteen buiten werking worden gesteld.
LET OP
Schade door te hoge leidingdruk
•
Stel tijdens een koude start veilig dat de maximaal toelaatbare viscositeit van het smeermiddel niet
wordt overschreden om te hoge drukwaarden in de pomp en in het smeerleidingsysteem te
vermijden.
De viscositeit van de transmissieolie mag bij het opstarten niet hoger zijn dan 1800 cSt. Dit komt bij
ISO-VG220 en minerale olie overeen met een temperatuur van minimaal 10 °C en bij synthetische olie
met een temperatuur van minimaal 0 °C.
Reductoren met circulatiesmering zijn doorgaans uitgerust met een drukschakelaar om de pompfunctie
te bewaken. Sluit de drukschakelaar zo aan dat de reductor alleen kan worden bediend als de oliepomp
druk opbouwt. Als de druk tot onder de vooraf ingestelde waarde daalt, wordt het elektrische signaal
onderbroken door de drukschakelaar.
De drukschakelaar kan pas worden geëvalueerd nadat de pomp in bedrijf is gesteld, omdat er eerst
druk moet worden opgebouwd. •
druk toelaatbaar. De drukschakelaar is in de regel ingesteld op 0,5 bar.
B 1050 nl-3023
Tijdens de ingebruikname is gedurende korte tijd een te lage
4 Inbedrijfstelling
65
Advertenties
Inhoudsopgave
