VERLICHTING EN SIGNALEN
2
1
1
2
š
Markeringslichten
Draai het einde van de schake-
laar 1 tot het symbool zichtbaar wordt bij het
merkteken 2.
Wanneer u links rijdt met een auto met
de bestuurdersstoel aan de linkerkant
(of andersom), bent u verplicht om voor
de duur van uw verblijf de lichten te laten
afstellen door een merkdealer.
(1/2)
k
Dimlicht
Draai het einde van de schake-
laar 1 tot het symbool zichtbaar wordt bij het
merkteken 2.
Dit controlelampje op het instrumentenpa-
neel licht op.
á
Grootlicht
Duw met de dimlichten aan tegen
de lichtschakelaar 1. Dit controlelampje op
het instrumentenpaneel licht op.
Om terug te keren naar de stand dimlicht,
trekt u de lichtschakelaar 1 naar u toe.
Functie verlichting overdag
De verlichting schakelt automatisch in over-
dag zonder dat u de schakelaar 1 hoeft te
bedienen bij het starten van de motor en
schakelt uit bij het stoppen van de motor.
Als de markeringslichten, dimlichten of
grootlichten worden ingeschakeld, wordt de
dagrijverlichting uitgeschakeld.
e
Lichten uit
Trek vanuit de stand grootlichten
de schakelaar 1 naar u toe, waarna u het uit-
einde van de schakelaar 1 terugduwt totdat
e
het symbool
zichtbaar wordt bij het
merkteken 2.
Draai vanuit de stand dimlichten aan het uit-
einde van de schakelaar 1 totdat het sym-
e
bool
zichtbaar wordt bij het merkte-
ken 2.
Controleer, voordat u in het
donker wegrijdt, de werking
van de verlichting en stel indien
nodig de stand van de koplam-
pen af op de belasting van de auto. Zorg
ervoor dat de lichten niet bedekt zijn
(vuil, modder, sneeuw, vervoer van voor-
werpen, enz.).
1.71