Bedrijf
Contactsleutel in de startschakelaar (5) plaatsen en in stand
RUN zetten.
Als de startschakelaar in de stand RUN staat, worden
de waarschuwingslamp laag brandstofpeil (1) en de
indicatie koelvloeistoftemperatuur (4) functioneel ge-
test. Beide indicaties branden gedurende drie secon-
den.
Als de waarschuwingslamp laag brandstofpeil (1) gaat branden, is
er nog maar 2,0 l brandstof over. Machine bijtanken (blz. 111).
De motoroliedruk-controlelamp (2) brandt en gaat uit, nadat de mo-
tor is aangesprongen.
De laadcontrolelamp (3) brandt en gaat uit, nadat de motor is aan-
gesprongen.
De waarschuwingslamp voor koelvloeistoftemperatuur (4) brandt
en gaat uit, nadat de motor is aangesprongen.
Bij een koude motor:
De startschakelaar gedurende 10 tot 15 seconden, afhankelijk
van de omgevingstemperatuur, in stand RUN schakelen.
Startschakelaar in stand START draaien en loslaten wanneer
de motor aanspringt.
De sleutel keert automatisch terug naar stand RUN.
Rook na het starten van de motor is normaal, zelfs als dit een paar seconden lang duurt.
Motortoerentalhendel op stationair toerental zetten en de motor circa 5 warm laten lopen.
Motor met laag toerental bedrijven, totdat de bedrijfstemperatuur is bereikt.
Bij een bedrijfswarme motor:
De startschakelaar circa 5 seconden in stand PREHEAT schakelen.
Startschakelaar in stand START draaien en loslaten wanneer de motor aanspringt.
De sleutel keert automatisch terug naar stand RUN.
Motortoerentalhendel op het gewenste toerental instellen.
Meldingen en controlelampen tijdens het gebruik controleren (blz. 82).
W9215-8144-1
06/2021
K008-5
4
1
2
3
U10-5
4
1
2
3
5
5
81