Veiligheidsbepalingen
Vergrendeling van de bovenwagen
De bovenwagenvergrendeling (1) is bedoeld voor de beveiliging
van de bovenwagen tegen onopzettelijke draaibewegingen, bijv. tij-
dens transport.
Als de bovenwagenvergrendeling (1) in de onderste stand staat,
zijn de bovenwagen en de onderwagen samen vergrendeld.
Voor het vergrendelen moet de bovenwagen en de
onderwagen parallel ten opzichte van elkaar uitgericht
zijn.
Motornoodstop
De motor wordt uitgeschakeld, zodra de startschakelaar (2) in stand
STOP is gezet.
Indien de motor niet kan worden uitgeschakeld, zet de motor dan af
met de motornoodstop.
Voor het uitschakelen van de motor:
Aan knop (1) trekken, totdat de motor tot stilstand is gekomen.
Nadat de motor tot stilstand is gekomen, de knop weer terug-
drukken.
W9215-8144-1
06/2021
1
2
1
31