VERLICHTING EN SIGNALEN
1
2
š
Markeringslichten
Draai de ring 4 tot het symbool bij
het merkteken 3 staat: Dit controlelampje op
het in-strumentenpaneel licht op.
Als de markeringslichten niet branden, is het
niet mogelijk om de helderheid van het in-
strumentenpaneel en het dashboard af te
stellen met de knop 2.
Controleer, voordat u in het donker wegrijdt, de werking van de verlichting en stel
indien nodig de stand van de koplampen af op de belasting van de auto. ➥ 1.93.
Zorg ervoor dat de lichten niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, vervoer van
voorwerpen, enz.).
(1/8)
3
4
Functie verlichting overdag
De dagrijverlichting schakelt overdag au-
tomatisch in zonder dat u de schakelaar 1
hoeft te bedienen bij het starten van de
motor, en gaat uit bij het stoppen van de
motor.
k
Dimlicht
1
Handbediend
Draai de ring 4 tot het symbool bij het merk-
teken 3 staat: Dit controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
Automatische werking
Draai de ring 4 tot het symbool AUTO bij
het merkteken 3 staat: met draaiende motor
schakelen de dimlichten automatisch in en
uit naargelang van de helderheid buiten,
zonder dat u de schakelaar 1 hoeft te be-
dienen.
Afhankelijk van de auto verschijnen de dim-
lichten automatisch na enkele wisbewegin-
gen van de ruitenwisserbladen.
1.85