STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR
Voorwaarden voor het stoppen
van de motor
De auto moet stilstaan, met de hendel in
stand N of P bij een auto met een automati-
sche transmissie.
Druk met de kaart in de auto op de knop 2:
de motor stopt. De parkeerstand P wordt au-
tomatisch ingeschakeld.
De stuurkolom vergrendelt bij het openen
van het bestuurdersportier of bij het vergren-
delen van de auto.
(3/3)
Als de kaart niet in het interieur aanwezig is
of als de kaartaccu bijna leeg is als de auto
stilstaat en u de motor wilt uitzetten, ver-
schijnt het bericht "Kaart afwezig druk lang
START" op het instrumentenpaneel: druk
langer dan twee seconden op de knop 2.
Als de kaart zich niet meer in het interieur
2
bevindt, controleert u of u deze kunt ophalen
voordat u de knop ingedrukt houdt. Zonder
de -card kunt u de auto niet starten.
Als de motor is gestopt, blijven de op dat
moment ingeschakelde accessoires (radio,
enz.) ongeveer 10 minuten werken.
Als het bestuurdersportier geopend wordt,
schakelen de accessoires uit.
Zet nooit het contact uit voor-
dat de auto compleet stilstaat.
Door het stilzetten van de
motor is er geen bekrachtiging
meer van Als de motor niet meer draait,
zijn er geen stuur- en rembekrachtiging
meer. Ook werken veiligheidsvoorzienin-
gen, zoals airbags en gordelspanners,
niet meer.
Controleer, als u de auto ver-
laat en vooral als u de kaart bij
u hebt, of de motor volledig is
uitgeschakeld.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
2.5