192
Rijden en bediening
Wanneer de auto tot stilstand is geko‐
men, drukt u op START/STOP om de
auto uit te schakelen. De elektrische
aandrijving schakelt automatisch
over op P.
De auto schakelt niet over op P als hij
te snel rijdt. Stop de auto en schakel
over naar P.
Druk op de knop P op de keuzehendel
om naar P over te schakelen.
Vanuit P schakelen:
1. Trap het rempedaal in en druk op
de knop UNLOCK.
2. Schakel over naar de gewenste
versnelling.
Achteruitversnelling R
Om naar R te schakelen moet de auto
stilstaan en moet het rempedaal inge‐
trapt zijn. Druk zo nodig op UNLOCK
en zet de keuzehendel in R.
Voorzichtig
Bij overschakelen naar R terwijl u
vooruit rijdt, kan de elektrische
aandrijving beschadigd raken.
Schakel alleen over naar R als de
auto stilstaat.
Neutrale stand N
In deze stand brengt het aandrijvings‐
systeem geen koppel over op de
wielen.
Het is niet de bedoeling dat de auto
langere tijd in de stand N blijft staan.
Hij schakelt automatisch over op P.
Automatische modus D
Deze modus is voor regulier rijden.
Automatische modus met
eenpedaalbediening B
In deze modus neemt de rijsnelheid
aanzienlijk af door het gaspedaal los
te laten zonder het rempedaal in te
trappen.
Gebruik B bij afdalen op steile
heuvels, in diepe sneeuw, in modder
of bij veelvuldig stoppen en optrek‐
ken.
9 Waarschuwing
Bij extreme temperaturen of als de
hoogspanningsaccu bijna volledig
opgeladen is, is de remkracht van
het remmen op de motor mogelijk
even minder groot. Als de
remkracht niet voldoende is, moet
de bestuurder voorbereid zijn om
het rempedaal te gebruiken.
Om B te activeren, selecteert u D en
duwt u de keuzehendel naar
achteren. U schakelt B uit door
opnieuw op de keuzehendel te druk‐
ken.
Vrijlopen
In bepaalde situaties, zoals in een
automatische wasstraat enz., moet
de wielen vrij kunnen bewegen
wanneer de motor is uitgeschakeld.
Om te kunnen vrijlopen, moet de auto
stilstaan, moet de motor lopen en
moet het bestuurdersportier gesloten
zijn.