Spoel het systeem van de stuurbekrach-
tiging niet met chemicaliën, omdat daar-
UW AUTO
door de onderdelen van de stuurbekrach-
tiging beschadigd kunnen raken. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de standaardga-
VEILIGHEID
rantie van een nieuwe auto.
STARTEN EN
Controleer het vloeistofniveau terwijl de
RIJDEN
auto vlak staat en nadat de motor is
afgezet,om zo letsel door bewegende onderdelen
WAARSCHU-
te voorkomen en een accurate niveau-aflezing te
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
verzekeren.Vul nooit te veel vloeistof bij. Gebruik
uitsluitend door de fabrikant aanbevolen stuur-
bekrachtigingsvloeistof.
NOODGEVALLEN
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het juiste peil. Verwij-
der met een schone doek alle gemorste vloeistof van
de oppervlakken.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
140
WAARSCHUWING!
BANDENSPANNINGS-
CONTROLESYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesysteem waarschuwt de
bestuurder voor te lage bandenspanning op basis van
de op de sticker vermelde bandenspanning.
De bandenspanning varieert met de temperatuur, circa
0,07 bar voor elke 6,5 °C. Dat betekent dat de banden-
spanning afneemt wanneer de buitentemperatuur
daalt. De bandenspanning moet altijd worden gemeten
en ingesteld wanneer de banden "koud" zijn. De ban-
den zijn "koud" als ten minste 3 uur niet met de auto is
gereden, of minder dan 1,6 km na een periode van 3 uur
stilstaan. De spanning van een koude band mag nooit
hoger zijn dan de maximumspanning die op de wang
van de band staat vermeld. Raadpleeg "Banden – Alge-
mene informatie" in "Technische gegevens" voor infor-
matie over hoe u de banden correct op spanning
brengt. De bandenspanning stijgt ook als de auto rijdt.
Dit is normaal en er is geen aanpassing nodig voor deze
verhoogde druk.