Motor draait langzaam.
Motor draait normaal.
110
• Accukabels los.
• Accu ontladen of zwak.
• Starter versleten.
• Brandstofklep gesloten
(modellen met carburateur).
• Brandstoftank leeg of met
water verontreinigd.
• Brandstoffilter verstopt of met
water verontreinigd.
(modellen met carburateur).
• Bougies vuil/defect.
• Verkeerd gebruik van choke
(modellen met carburateur).
• Verdronken motor.
• Defect
onderdeel
brandstofinjectiesysteem
(RFI en DI modellen).
• Zekering
brandstofpomp
doorgebrand
(RFI en DI modellen).
• Elektrisch probleem
(RFI en DI modellen).
Controleren/reinigen/bevesti-
gen.
Doe een beroep op een erkend
SEA-DOO dealer.
Doe een beroep op een erkend
SEA-DOO dealer.
Zet de brandstofklep in stand
ON.
Hervullen. Ledigen en hervullen
met nieuwe brandstof.
Reinigen, brandstoftank op
water controleren.
Vervangen.
Enkel gebruiken bij koude
motor. Bougies vervangen.
Zie VERDRONKEN MOTOR in
de SPECIALE PROCEDURES.
in
het
Doe een beroep op een erkend
SEA-DOO dealer.
Controleer de bedrading en
vervang de zekering.
Doe een beroep op een erkend
SEA-DOO dealer.