Voedingsmiddelen met koolhydraten zijn onder meer:
•
Zetmeel en zetmeelhoudende groenten
•
Fruit en vruchtensappen
•
Melk en melkproducten
•
Suiker en suikerhoudende voedingsmiddelen
Aan de hand van de gegevens op het etiket van verpakte voedingsmiddelen kunt u berekenen hoeveel
koolhydraten een voedingsmiddel bevat. Ook zijn er dieetboekjes in de handel waarin het aantal
koolhydraten van veel voedingsmiddelen vermeld staat. Deze boekjes zijn een handige hulp bij onverpakt
voedsel en wanneer u uit eten gaat. Als u het equivalentensysteem kent, kunt u ook koolhydraat-equivalenten
tellen.
Uw diabetesbehandelteam verstrekt u in het begin een insuline-koolhydraatratio (KH-ratio). Die vormt uw
eerste uitgangspunt. Later moet uw KH-ratio wellicht aangepast worden op basis van de
bloedglucosemetingen na elke maaltijd.
Het bepalen van de optimale maaltijdbolus door het tellen van koolhydraten is geen exacte wetenschap.
Soms moet u proefondervindelijk vaststellen wat voor u de juiste maaltijdbolus voor bepaalde
voedingsmiddelen is. Als u niet zeker weet hoe uw bloedglucosespiegel reageert op bepaalde
voedingsmiddelen, controleert u uw bloedglucosespiegel twee uur na de maaltijd. Als de waarde te hoog of
te laag uitvalt, past u de maaltijdbolus dienovereenkomstig aan als u nog eens hetzelfde eet.
Als u begint met koolhydraten tellen, probeert u eerst te raden hoeveel koolhydraten uw eten bevat.
Vervolgens kijkt u op het productetiket of u in de buurt zat.
Productetiketten lezen
Lees de portiegrootte en totale koolhydraatwaarde op het productetiket om te bepalen hoeveel gram
koolhydraten u totaal gaat eten. Pas hier vervolgens de KH-ratio op toe die uw diabetesbehandelteam u heeft
voorgeschreven. Op die manier kunt u uitrekenen hoeveel insuline u moet nemen voor de portie
voedingsmiddelen die u eet.
Onderstaand productetiket geeft aan dat elke portie 12 gram koolhydraten bevat. Als u een KH-ratio heeft
van 1 eenheid insuline per 12 gram koolhydraten, heeft u 1 eenheid insuline nodig voor 1 portie van het
voedingsmiddel.
Pomptherapie - Inleiding
21