Diabetische ketoacidose (DKA)
Diabetische ketoacidose of DKA is het gevolg van een onbehandelde hyperglykemie (hoge
bloedglucosespiegel). DKA is een ernstige medische complicatie die onmiddellijk moet worden behandeld.
Bij insulinepomptherapie wordt uitsluitend snelwerkende insuline gebruikt, waardoor bij onderbreking van
de insulinetoediening relatief snel DKA kan optreden. Het is daarom van levensbelang dat u de onderstaande
richtlijnen kent en begrijpt.
DKA voorkomen
Als u last heeft van misselijkheid of braken, moet u onmiddellijk uw bloedglucosespiegel meten en uw urine
op ketonen controleren. Als uw bloedglucosespiegel hoger is dan 13,9 mmol/l (250 mg/dl) en/of er ketonen
in uw urine zitten:
•
Dien snelwerkende of normaal kortwerkende insuline toe via een injectiespuit (niet via de pomp). Neem
hiervoor dezelfde hoeveelheid als voor een correctiebolus. Als er ketonen in uw urine zitten, kan meer
insuline nodig zijn. Vraag uw diabetesbehandelteam om richtlijnen voor uw insulinedosering bij
aanwezigheid van ketonen in uw urine.
•
Vervang het hele infusiesysteem (reservoir, infusieset en canule). Vervang eventueel de ampul met
insuline als u vermoedt dat de insuline niet stabiel meer is.
•
Neem contact op met uw diabetesbehandelteam.
•
Kijk of er problemen met de pomp zijn. Als u hulp nodig heeft, kunt u contact opnemen met Medtronic
Diabetes. Zie de contactinformatie voorin deze gebruiksaanwijzing.
•
Drink elke 30 minuten wat calorievrije vloeistof (bijvoorbeeld 240 ml light-drank, bouillon, water).
•
Meet één uur later uw bloedglucosespiegel en controleer uw urine op ketonen.
•
Blijf insuline nemen volgens het voorschrift van uw diabetesbehandelteam.
•
Neem onmiddellijk contact op met uw diabetesbehandelteam als uw bloedglucosespiegel en het aantal
ketonen in uw urine niet dalen, of als u niet kunt drinken.
•
Ga door met het meten van uw bloedglucosespiegel en het controleren op ketonen. Blijf correctiedoses
insuline volgens voorschrift spuiten tot uw bloedglucosespiegel weer op de streefwaarde is.
•
Als uw bloedglucosespiegel lager is dan 11,1 mmol/l (200 mg/dl) en er ketonen in uw urine zitten, moet
u caloriehoudende vloeistoffen drinken. Caloriehoudende vloeistoffen zijn bijvoorbeeld vruchtensap of
frisdrank (geen light). Ook kan het nodig zijn extra insuline bij te spuiten. Vraag uw
diabetesbehandelteam om richtlijnen voor uw insulinedosering bij aanwezigheid van ketonen in uw
urine.
Tip:
U moet altijd een meter, glucose-teststrips en ketonen-teststrips bij u hebben. Dan kunt u altijd uw
bloedglucosespiegel meten en uw urine op ketonen controleren.
18
Pomptherapie - Inleiding