Vervangen van lampen 3 178.
Zekeringen 3 184.
Richtingaanwijzers 3 112.
Gordelverklikker
X brandt of knippert rood.
Als de veiligheidsgordel wordt losge‐
maakt, zal controlelamp X knipperen
wanneer de rijsnelheid boven onge‐
veer 16 km/u komt. Ook klinkt er
gedurende maximaal twee minuten
een geluidssignaal.
Als de veiligheidsgordel wordt vast‐
gemaakt, dooft de controlelamp.
Let op
Bij zware voorwerpen op de voor‐
stoelen kan controlelamp X oplich‐
ten. Voorwerp van de stoel halen of
veiligheidsgordel vastmaken.
Instrumenten en bedieningsorganen
9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit
omdoen.
Inzittenden die geen gebruik
maken van de veiligheidsgordel
brengen bij eventuele aanrijdin‐
gen medepassagiers en zichzelf in
gevaar.
Driepuntsveiligheidsgordels 3 56.
Airbag en gordelspanners
v brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt de lamp niet of dooft deze
tijdens het rijden, dan is er sprake van
een storing in de gordelspanners of
de airbags. Het is mogelijk dat de
airbags en gordelspanners bij een
aanrijding niet in werking treden.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 55, 3 60.
Airbag-deactivering
ÓAAN brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐
veerd.
*UIT brandt geel.
De passagiersairbag voor is gedeac‐
tiveerd 3 64.
Als beide controlelampen ÓAAN en
*UIT tegelijk branden, is er een
systeemstoring. De systeemstatus
wordt niet aangeduid; er mag
niemand op de passagiersstoel
worden vervoerd. Onmiddellijk
contact opnemen met een werk‐
plaats.
Indien verlicht in combinatie met v of
F, de hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
97