Voordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren
● Bandenspanning en -staat
3 190, 3 225.
● Motoroliepeil en vloeistofniveaus
3 170.
● Ruiten, spiegels, buitenverlich‐
ting en kentekenplaat: vrij van
vuil, sneeuw of ijs en gebruiks‐
klaar.
● Juiste positie van spiegels, stoe‐
len en veiligheidsgordels 3 41,
3 47, 3 56.
● Werking van remsysteem (bij
lage snelheid), vooral bij vochtige
remmen.
Motor starten met sleutel
● Draai de sleutel naar stand 1.
● Stuurwiel iets verdraaien om het
stuurslot te ontgrendelen.
● Trap het koppelings- en rempe‐
daal in.
● Geen gas geven.
● Dieselmotoren: sleutel naar
stand 2 draaien om voor te
verwarmen en wachten totdat
controlelamp ! op de instru‐
mentengroep dooft.
● Draai de sleutel naar stand 3 en
laat deze los.
Motor starten 3 135.
Kort en bondig
Motor starten met Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
● Stuurwiel iets verdraaien om het
stuurslot te ontgrendelen.
● Trap het koppelings- en rempe‐
daal in.
● Geen gas geven.
● Druk op START/STOP laat weer
los.
● Na korte tijd start de motor.
Aan/Uit-knop 3 133.
17