– Voordat u begint moet u er altijd voor zorgen dat er zich in de onmiddellijke nabij-
heid van de machine geen personen bevinden. Informeer deze personen over uw
bedoelingen en zorg dat ze op een veilige afstand blijven.
– Het individuele rijgedrag van de machine is altijd afhankelijk van de gesteldheid
van het wegdek en/of de ondergrond. Pas uw rijstijl altijd aan de omgeving en het
terrein aan.
– Verlaat de bestuurdersstoel nooit als de motor van de tractor draait.
– Tijdens het werken op hellend terrein of hellingen moet de machine voldoende sta-
biel zijn.
– Let op de verschillende vulniveaus van de bunker en daarmee op de gewichtsver-
deling van de machine. Hierdoor verandert het gedrag en de kans op omkiepen
van de machine, bijv. bij een halfvolle bunker is de kans groter dat de machine op
de opname omkiept.
– Schuif de telescoopas voordat u begint met werken op het veld altijd zo ver moge-
lijk uit. Een uitgeschoven telescoopas verhoogt de stabiliteit van de machine aan-
zienlijk.
– Hef de bunker pas op vlak voordat u deze in een aanhanger leegt. Een opgeheven
bunker zorgt voor een duidelijke verschuiving van het zwaartepunt van de machine
naar boven. Daardoor wordt de kans op omkiepen van de machine groter. Rij bij
opgeheven bunker met aangepaste snelheid.
– Rij de machine in bochten met aangepaste snelheid. Zet de dissel altijd in de
"rechtdoorstand". Daardoor wordt de kans op omkiepen van de machine kleiner.
– Schuif het optionele zonnedak/weerdak alleen in of uit, wanneer zich geen perso-
nen op de sorteerstand bevinden.
Veiligheidsvoorschriften bij het gebruik van de machine
Gebruik
73 / 389