RIJSTROOKASSISTENT
5
De functie werkt als de auto een streep
overschrijdt of als de auto de berm nadert
(bermplank, vangrail, stoep, ophoging, enz.)
zonder dat de richtingaanwijzers zijn inge-
schakeld.
In deze gevallen:
– activeert de functie een actie op de
stuurinrichting van de auto om de ver-
plaatsingsrichting van de auto te corrige-
ren;
– het waarschuwingslampje
lampje 4 aan de kant van de overschre-
den streep gaat geel branden op het in-
strumentenpaneel.
2.44
(3/6)
A
A
Opmerking: afhankelijk van de auto, wan-
neer de auto een bocht maakt, zorgt de
functie ervoor dat de bocht licht aangesne-
den kan worden.
Als de corrigerende actie op de stuurinrich-
ting onvoldoende is, gaan het waarschu-
wingslampje
de kant van de overschreden streep rood
branden op het instrumentenpaneel en is
een trilling in het stuurwiel voelbaar.
en het
U kunt de correctie van de verplaat-
singsrichting op elk moment onderbre-
ken door het stuurwiel te bewegen.
Afhankelijk van de auto en terwijl de rich-
tingaanwijzers geactiveerd zijn, als een auto
in de dodehoekzone wordt gedetecteerd A
en in dezelfde richting als uw auto beweegt,
of als een auto snel van achteren nadert in
een aangrenzende rijstrook binnen het de-
tectiegebied B, wordt op het instrumen-
tenpaneel de melding 'Obstakel naar auto
en de indicator 4 aan
gedetecteerd' en verschijnt het controle-
lampje 5 op de binnenspiegel en is er een
geluidssignaal te horen.
B
B