Rijden
Selecteren van de functie –
ON
Selecteer ON om de functie in te schakelen. Ter
bevestiging wordt een melding weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
Instellen van een snelheid
F Schakel de 2e t/m de 6e versnelling in en
accelereer tot de gewenste snelheid.
F Beweeg de hendel ongeveer één seconde
omhoog (+) om de snelheid op te slaan.
F Laat het gaspedaal geleidelijk los. De snelheid
wordt nu door de auto gehandhaafd.
104
De opgeslagen snelheid wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Het blijft altijd mogelijk om als de snelheidsregelaar
is ingeschakeld de ingestelde snelheid te
overschrijden door het gaspedaal in te trappen (bijv.
voor het inhalen van een auto).
Ingestelde snelheid
wijzigen tijdens de werking
van de snelheidsregelaar
U kunt:
-
de snelheid in stappen verhogen door de
toets steeds kort in te drukken of de snelheid
geleidelijk verhogen door de schakelaar omhoog
te houden (+),
-
de snelheid geleidelijk verlagen door de
schakelaar omlaag te houden (-).
Uitschakelen van de functie
F Trap het rem- of koppelingspedaal in of draai de
ring in de stand OFF, het pictogram verdwijnt.
Bij een ingreep van de dynamische
stabiliteitscontrole wordt de snelheidsregelaar
tijdelijk uitgeschakeld.